Herhalingsles grammatica

Herhalingsles
We bekijken:
De werkwoorden (persoonsvorm, infinitief en voltooid deelwoord)
Werkwoordelijk gezegde
Onderwerp
Lijdend voorwerp
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Herhalingsles
We bekijken:
De werkwoorden (persoonsvorm, infinitief en voltooid deelwoord)
Werkwoordelijk gezegde
Onderwerp
Lijdend voorwerp

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van de les kun je laten zien dat je ...
- Weet hoe je een zin van tijd verandert.
- Weet hoe je een zin van enkelvoud naar meervoud zet en andersom. 
- Weet hoe je de persoonsvorm, het onderwerp, het gezegde en het lijdend voorwerp vindt in een zin.

Slide 2 - Slide

Oefenzinnen controleren
Vorige les hebben jullie oefenzinnen gemaakt. 
Deze oefenzinnen gaan we nu gezamenlijk bespreken. 
Pak je schrift erbij!

Slide 3 - Slide

Hij maakt zijn huiswerk.
Welk woord is de persoonsvorm?
A
Hij
B
maakt
C
zijn
D
huiswerk

Slide 4 - Quiz

Hij maakt zijn huiswerk.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
Hij
B
maakt
C
zijn
D
huiswerk

Slide 5 - Quiz

Hij maakt zijn huiswerk.
Wat is het onderwerp?
A
Hij
B
maakt
C
zijn
D
huiswerk

Slide 6 - Quiz

Hij maakt zijn huiswerk.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
Hij
B
maakt
C
zijn huiswerk

Slide 7 - Quiz

De jongens gooien sneeuwballen.
Wat is de persoonsvorm?
A
De jongens
B
gooien
C
sneeuwballen

Slide 8 - Quiz

De jongens gooien sneeuwballen.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
De jongens
B
gooien
C
sneeuwballen

Slide 9 - Quiz

De jongens gooien sneeuwballen.
Wat is het onderwerp?
A
De jongens
B
gooien
C
sneeuwballen

Slide 10 - Quiz

De jongens gooien sneeuwballen.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
De jongens
B
gooien
C
sneeuwballen

Slide 11 - Quiz

Razend gooide de leraar een pen door de klas.
Wat is de persoonsvorm?
A
Razend
B
Gooide
C
de leraar
D
een pen

Slide 12 - Quiz

Razend gooide de leraar een pen door de klas.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
Razend
B
Gooide
C
de leraar
D
een pen

Slide 13 - Quiz

Razend gooide de leraar een pen door de klas.
Wat is het onderwerp?
A
Razend
B
Gooide
C
de leraar
D
een pen

Slide 14 - Quiz

Razend gooide de leraar een pen door de klas.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
Razend
B
Gooide
C
de leraar
D
een pen

Slide 15 - Quiz

Ze waarschuwden hem niet op tijd.
Wat is de persoonsvorm?
A
op tijd
B
hem
C
waarschuwden
D
Ze

Slide 16 - Quiz

Ze waarschuwden hem niet op tijd.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
op tijd
B
hem
C
waarschuwden
D
Ze

Slide 17 - Quiz

Ze waarschuwden hem niet op tijd.
Wat is het onderwerp?
A
op tijd
B
hem
C
waarschuwden
D
Ze

Slide 18 - Quiz

Ze waarschuwden hem niet op tijd.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
op tijd
B
hem
C
waarschuwden
D
Ze

Slide 19 - Quiz

Zelfstandig werken
Blok 1 - Grammatica
1.3 Zinsontleding - 6 t/m 11

Blok 2 - Grammatica
2.4 Zinsontleding - 8 en 9 helemaal

Blok 3 - Grammatica
10.1-3, 10.4-6, 11.1-5 en 11.6-10
  • We hebben nu de opdrachten besproken en daarbij de theorie besproken. 
  • Werk verder aan de weektaak (zie hiernaast)
  •  Aan het einde van de les gaan we nog even de doelen controleren. 
timer
1:00

Slide 20 - Slide

Zet de onderstaande zin van enkelvoud naar meervoud:
De leerling moest gistermiddag nablijven.

Slide 21 - Open question

Zet onderstaande zin in de verleden tijd:
De politie houdt elke zaterdag een alcoholcontrole bij de voetbalclub.

Slide 22 - Open question

Welke van de onderstaande antwoorden is geen werkwoord?
A
Persoonsvorm
B
Infinitief
C
Lijdend voorwerp
D
Voltooid deelwoord

Slide 23 - Quiz

Welke manier mag je van mij niet gebruiken om de persoonsvorm te vinden?
A
Tijdproef zin van tijd veranderen
B
Getalproef zin ev-> mv of andersom
C
Vraagproef zin vragend maken

Slide 24 - Quiz

Welke werkwoorden (of vervoegingen ervan) vind je vaak bij een voltooid deelwoord?

Slide 25 - Open question

Persoonsvorm vinden
Onderwerp vinden
Werkwoordelijk gezegde vinden
Lijdend voorwerp
Zin van tijd veranderen
Alle werkwoordeneen zin
Wie/wat + gezegde
Wie/wat + gezegde + onderwerp

Slide 26 - Drag question

- Weet hoe je een zin van tijd verandert.
- Weet hoe je een zin van enkelvoud naar meervoud zet en andersom.
- Weet hoe je de persoonsvorm, het onderwerp, het gezegde en het lijdend voorwerp vindt in een zin.

Lesdoelen gehaald?
Ja!
Bijna
Nope...

Slide 27 - Poll

Tijd over? --> Oefenzinnen
1. Met voetbal maakt hij graag een sliding.
2. Ik wil een nieuwe telefoon kopen.
3. Haar vriendin sprong een gat in de lucht.
4. Sem heeft zijn moeder vanochtend gesproken.
5. Alle mensen hebben vrije tijd nodig. 
6. Welke Netflix-serie kijk jij nu?

Schrijf van elke zin de pv, het wwg, het ond en het lv. Zorg dat je de afkortingen kent ;)

Slide 28 - Slide