Formuleren 2.1, 2.3 en 2.4

Nederlands - les 12 december
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Nederlands - les 12 december

Slide 1 - Slide

Vandaag
 
Fouten voorkomen in je tekst 
Form 2, Nu Nederlands 

  • 2.1 Incongruentie
  • 2.3 Dubbelop en door elkaar
  • 2.4 Twijfelwoorden


Slide 2 - Slide

Form 2.1 Pv - enkelvoud of meervoud?
  • De persoonsvorm en het onderwerp moeten altijd hetzelfde getal hebben, dus óf allebei enkelvoud óf allebei meervoud.

  • Als de pv en het onderwerp niet hetzelfde getal hebben noem je dat incongruentie.

  • Dit komt voor als het onderwerp meervoud lijkt, maar enkelvoud is.

Slide 3 - Slide

GOED

De kudde schapen wordt ko­mende zomer op drie kampeerter­rein­en in­gez­et.

De sta­dia van kara­mel zijn te be­palen met een suiker­ther­mo­met­er.

Fout

De kudde schapen worden ko­mende zomer op drie kampeerter­rein­en in­gez­et.

De sta­dia van kara­mel is te be­palen met een suiker­ther­mo­met­er.

Slide 4 - Slide

Is hier sprake van congruentie (goed) of incongruentie (fout)?

Bijna tachtig procent van de Nederlanders noemt zich gelukkig.
A
Congruentie
B
Incongruentie

Slide 5 - Quiz

Een groepje kinderen gingen gisteren naar het zwembad.
A
Congruentie
B
Incongruentie

Slide 6 - Quiz

De media heeft zich massaal op de jonge, talentvolle voetballer gestort.

Slide 7 - Open question

Nieuwe klanten wordt standaard een kortingspas aangeboden.

Slide 8 - Open question

De uitslag van de verkiezingen voor 'Student van het jaar' die op de verschillende locaties gehouden is, wordt morgen bekend gemaakt op de website.

Slide 9 - Open question

Form 2.3 Dubbelop en door elkaar
  • Soms heb je ten onrechte twee keer hetzelfde woord in de zin staan. Dit gebeurt regelmatig bij voorzetsels:
    *** Het in­vul­len van de be­lastingaangifte is iets waarmee veel mensen moeite mee hebben

  • Twee woorden betekenen deels hetzelfde:
    ***Ook moet je ver­p­licht een reflectievest bij de hand hebben.

Slide 10 - Slide

Form 2.3 Dubbelop en door elkaar
  • Let ook op dubbele ontkenningen!

    ***Wim heeft na­gelaten het magazijn niet op slot te doen.



Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Wat is dubbelop?
"Vermoedelijk zal meneer Van Dam vannacht waarschijnlijk rustig doorslapen."

Slide 13 - Open question

Wat is dubbelop?
"Het alarm kan niet verhinderen dat er nooit weer brand zal ontstaan"

Slide 14 - Open question

Form 2.3 Contaminatie
Bij een contaminatie haal je twee woorden of uitdrukkingen door elkaar.

  • ***De reldraaiers hebben de hele nacht in de cel gez­eten.

  • ***Ze prober­en je een hak uit te draaien.

Slide 15 - Slide

Wat is een voorbeeld van een contaminatie?
A
een mondeling gesprek
B
een telefonisch gesprek
C
een moeilijk gesprek
D
een vermoeiend gesprek

Slide 16 - Quiz

Van welke twee woorden / uitdrukkingen
is dit een contaminatie:
"Ik besef me dat ik ongelijk heb."

Slide 17 - Open question

Form 2.4 Twijfelwoorden
  • me / mij / mijn - je / jou / jouw - u /uw?
  • welke / die / dat?
  • met wie / waarmee?
  • ze / hun / hen?
  • als / dan?
  • naar / na - op zoek / opzoek?

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

Ik ben vandaag ... boeken vergeten.
A
me
B
mij
C
mijn

Slide 20 - Quiz

Ik heb ... gisteren toch nog gezien?
A
je
B
jij
C
jou
D
jouw

Slide 21 - Quiz

Ga met ... aankoop naar de infobalie als ... die wilt ruilen.
A
u, u
B
u, uw
C
uw, u
D
uw, uw

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Video

Geef je de cadeaubonnen aan ...?
A
hen
B
hun

Slide 24 - Quiz

Wat zou jij ... het liefste willen vertellen?
A
hen
B
hun

Slide 25 - Quiz

... mijn mening moet je goed nadenken voor je beslist ... welke school je gaat.
A
na, na
B
na, naar
C
naar, na
D
naar, naar

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Video

.. aanleiding van uw brief stuur ik u dit antwoord.
A
na
B
naar

Slide 28 - Quiz

Ik kijk jullie toets zo snel mogelijk ...
A
na
B
naar

Slide 29 - Quiz

... mijn mening moet je goed nadenken voor je beslist ... welke school je gaat.
A
na, na
B
na, naar
C
naar, na
D
naar, naar

Slide 30 - Quiz

Slide 31 - Video

Slide 32 - Slide

Mijn laptop is net zo traag ... die van jou, maar gelukkig sneller ... die van Jane.
A
als, als
B
als, dan
C
dan, als
D
dan, dan

Slide 33 - Quiz

Presenteren

Slide 34 - Slide

Wat heb je nodig om te kunnen presenteren?

Slide 35 - Mind map

Hoe bereid je een presentatie voor?
Je bereid een presentatie voor in stappen. Dit zijn vier stappen. 

Slide 36 - Slide