3H - 48 Bijwoorden

Programa
  1. PW U2
  2. Clase anterior
  3. Bijvoeglijk naamwoord - Bijwoord
  4. Hacer frases
  5. Leemos
1 / 14
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 14 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Programa
  1. PW U2
  2. Clase anterior
  3. Bijvoeglijk naamwoord - Bijwoord
  4. Hacer frases
  5. Leemos

Slide 1 - Slide

PW U2 - 10 maart
•Voca 2.1 2.2 2.3 NL-SP
•Roze wwblad 35-50 S-N
•Vraagwoorden
•De presente perfecto (ook de onregelmatige)
•De gerundio (ook de onregelmatige)
•Futuro (ook de onregelmatige)
•Onregelmatige ww (klinkerwissing, 1e p onr, helemaal onregelmatig)
•Wederkerende werkwoorden

Slide 2 - Slide

Clase anterior

Tener que

Tener ganas de

Ir a

Slide 3 - Slide

Bijvoeglijke naamwoorden van hoeveelheid.
Wat heb je geleerd over bijvoeglijke naamwoorden?
In tegenstelling tot een bijwoord veranderen ze wel. Ze passen zich aan aan het zelfstandig naamwoord waar ze bij staan. 

Slide 4 - Slide

Bijvoeglijke naamwoorden van hoeveelheid
demasiado
 
mucho - 

bastante - 

poco - 

demasiada, demasiados, demasiadas
mucha, muchos, muchas
bastantes
poca, pocos, pocas

Slide 5 - Slide

Bijvoeglijke naamwoorden van hoeveelheid
demasiado - demasiada - demasiados - demasiadas
mucho - mucha - muchos - muchas
bastante - bastantes
poco - poca - pocos - pocas

vb: mucha gente, bastantes libros, pocas chicas

Slide 6 - Slide

Bijwoorden van hoeveelheid
demasiado    =   
Luisa trabaja demasiado.
mucho           = 
Ana viaja mucho.
bastante        = 
Pedro estudia bastante
poco              =
Rosa estudia poco.
Wat zijn bijwoorden?
woorden die iets zeggen over een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord. Ze zijn onveranderlijk. 
teveel
veel
aardig wat/tamelijk veel
weinig

Slide 7 - Slide

muy
Muy is een bijwoord en het zegt iets over een bijvoeglijk naamwoord. Het versterkt het bijvoeglijk naamwoord. Het betekent dan heel of erg.

vb: La casa es grande = Het huis is groot.
      La casa es muy grande = Het huis is heel groot. 

Slide 8 - Slide

Vul in: muy of mucho/a/os/as
1. Mi hermana es ................... simpática.
2. Tengo ...................... amigos.
3. En el parque hay ........................ gente.
4. Mi padre tiene un coche ................... bonito. 
5. En nuestro barrio hay ........................... casas. 
6. Mi amigo es.............. trabajador. Siempre estudia ................

Slide 9 - Slide

Vul in: muy of mucho/a/os/as
1. Mi hermana es ..muy...... simpática.
2. Tengo ........muchos........ amigos.
3. En el parque hay .......mucha......... gente.
4. Mi padre tiene un coche .....muy......... bonito. 
5. En nuestro barrio hay ..........muchas........ casas. 
6. Mi amigo es...muy.... trabajador. Siempre estudia ...mucho...

Slide 10 - Slide

Vertaal naar het Nederlands en het Spaans
  1. Voy a cocinar  arroz con champiñones y pollo esta noche. 
  2. Estás bebiendo una coca cola muy fría.
  3. Han vuelto a casa con dos helados de chocolate
  4. Mi hija y yo hemos visitado a Madrid.
  5. Conozco muy bien a esta chica, ella es mi hermana.
  6. Vanavond gaan mijn vriendin en ik naar de bioscoop
  7. Jij en María gaan een toetje maken met chocolade.
  8. Wij zijn groente aan het kopen voor het hoofdgerecht
  9. Nu ben ik  een boek aan het lezen
  10. Vanochtend ben ik opgestaan, heb ik koffie met melk gedronken en een broodje met kaas gegeten.

Slide 11 - Slide

solucionario
  1. Vanavond ga ik rijst koken met champignons en kip.
  2. Jij bent een hele koude cola aan het drinken
  3. Ze zijn thuisgekomen met twee chocolade ijsjes
  4. Mijn dochter en ik hebben Madrid bezocht.
  5. Ik ken dit meisje heel goed, ze is mijn zus.
  6. Esta noche mi amiga y yo vamos a ir al cine
  7. María y tú vais a hacer un postre con chocolate
  8. Estamos comprando verduras para el plato segundo
  9. Ahora estoy leyendo un libro
  10. esta mañana me he levantado, he tomado un cafe con leche y he comido un bocadillo con queso.

Slide 12 - Slide

Leemos
  1. Lees 'Tú primer beso'
  2. Onderstreep alle werkwoorden die je tegenkomt
  3. Geef de vertaling van alle onderstreepte werkwoorden Bijvoorbeeld: Hablo = ik praat (NIET praten, want dan zou het werkwoord 'hablar' zijn geweest)
  4. Beantwoord de vragen achter in het hoofdstuk van het boekje

Slide 13 - Slide

Deberes
Leren alles voor PW

Slide 14 - Slide