Les 41 De- en het-woorden (KGT) + verwijzen met deze, die, dat of dat (HV)

FORMULEREN - SCHRIJVEN

Lesdoel: ik kan bepalen of een zelfstandig naamwoord het lidwoord de of het krijgt.
Les 41: De- en het-woorden                
          👨‍🏫 Volgorde van de les
            1.  Wat kun je al?    2. Instructie + samen oefenen   3. Zelfstandig werken   4. Terug- en vooruitblik



Leg klaar:  LessonUp - boek en schrift
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

FORMULEREN - SCHRIJVEN

Lesdoel: ik kan bepalen of een zelfstandig naamwoord het lidwoord de of het krijgt.
Les 41: De- en het-woorden                
          👨‍🏫 Volgorde van de les
            1.  Wat kun je al?    2. Instructie + samen oefenen   3. Zelfstandig werken   4. Terug- en vooruitblik



Leg klaar:  LessonUp - boek en schrift

Slide 1 - Slide

FORMULEREN - SCHRIJVEN

Lesdoel: ik kan verwijzen naar zn en delen van een zin met die, deze, dit of dat
Les 41: Verwijzen met die, deze, dit en dat               
          👨‍🏫 Volgorde van de les
            1.  Wat kun je al?    2. Instructie + samen oefenen   3. Zelfstandig werken   4. Terug- en vooruitblik



Leg klaar:  LessonUp - boek blz. 232 en schrift

Slide 2 - Slide

Wat kun je al?
    Ik kan lidwoorden en zelfstandige naamwoorden herkennen        in een zin.
    
    Drop stamt vermoedelijk uit de tijd van de oude Grieken.
   

Slide 3 - Slide

Terwijl ..…. inwoners van Schiedam rustig lagen te slapen, ontstond er midden in het dorp plotseling een krater van 25 meter diep.

A
de
B
het

Slide 4 - Quiz

..… gat is veertig meter lang en dertig meter breed. Wonder boven wonder is er niemand gewond geraakt.
A
de
B
het

Slide 5 - Quiz

            De- en het-woorden: wat kan ik straks?
  • kan ik bepalen of een zn het lidwoord de of het 1 of deze, dit, die of dat  2  krijgt.
  • weet ik dat er mannelijke (m), vrouwelijke (v) en onzijdige woorden       zijn (o).
  • kan ik de thee-methode en het woordenboek als hulpmiddel gebruiken.
Aan het eind van deze les:
👨‍🏫 Volgorde van de les
 1. Wat kun je al? 2. Instructie + samen oefenen 3. Zelfstandig werken 4. Terug- en vooruitblik




Slide 6 - Slide

        Woordenboek: hoe gebruik ik die?
  • dat er verschillende soorten werkwoorden zijn.
  • wat het zelfstandig werkwoord is en hoe ik deze in een zin herken.
Woorden met het lidwoord 'het ’ zijn altijd onzijdig (o).
Woorden met het lidwoord 'de ' zijn mannelijk (m) of vrouwelijk (v).

Slide 7 - Slide

     Doel 2:   ik kan verwijzen met deze, dit, die of dat
  • dat er verschillende soorten werkwoorden zijn.
  • wat het zelfstandig werkwoord is en hoe ik deze in een zin herken.












                                              ! Waar verwijst het woord naar?

Slide 8 - Slide

Wanneer gebruik je het, dit en dat?
  • Gebruik bij een het-woord:      dit en dat
        ttt
  • het museum:                               dit museum / dat museum.
  • bij verwijzen naar een (deel    van een) zin.

Slide 9 - Slide

Wanneer gebruik je de, deze en die?
  • Gebruik bij een de-woord:    deze en die

  • de beker:                                     deze beker / die beker.

Slide 10 - Slide


het postkantoor.
A
dit
B
dat
C
die
D
deze

Slide 11 - Quiz



Ik vind de jongen ... in mijn straat woont, altijd erg sympathiek.
A
dit
B
dat
C
die
D
deze

Slide 12 - Quiz


Dit bedrijf levert producten ... van zeer slechte kwaliteit zijn.
A
dit
B
dat
C
die
D
deze

Slide 13 - Quiz


Het boek ... ik laatst heb gelezen, is verdwenen uit de klas.
A
dit
B
dat
C
die
D
deze

Slide 14 - Quiz

Ik vind het meisje die daar staat ontzettend aardig.

Verbeter de fout in bovenstaande zin.

Slide 15 - Open question

Aan de slag
Opdr. 1 - 2 - 3 - 4      
234 - 235
Weekopdracht
                    Lesdoel: ik kan verwijzen met deze, die, dit en dat
Terug - en vooruitblik
     betrouwbare =                                     
     consumenten = 
     eigenaar = degene van wie iets is
     gehalte = waarde
geloofwaardige
verbruikers

Slide 16 - Slide

Aan de slag
  Opdr. 1 (5 dingen) - 3 - 4 - 5 - 6     
216 - 217
Weekopdracht
                    Lesdoel: ik kan bepalen of een zn het lidwoord de of het  of deze, dit, die of dat krijgt.
Terug - en vooruitblik
     duurzaam =                                   
     zich realiseren = 
     de status = het maatschappelijk aanzien/respect
     het segment = het gedeelte
zo weinig mogelijk grondstoffen verbruikend
beseffen
     betrouwbare =                                     
     consumenten = 
     eigenaar = degene van wie iets is
     gehalte = waarde
geloofwaardige
verbruikers

Slide 17 - Slide

      Terugblik en vooruitblik
Terugblik
Je hebt geleerd wanneer je de, het, die, deze, dit of dat gebruikt bij mannelijke, vrouwelijke of onzijdige woorden.
Check ->>

Vooruitblik
In een volgende les ga je aan de slag met het bepalen van het onderwerp in een zin.


Slide 18 - Slide

        Conclusie
  • dat er verschillende soorten werkwoorden zijn.
  • wat het zelfstandig werkwoord is en hoe ik deze in een zin herken.
In het Nederlands is het lastig te bepalen of een zelfstandig naamwoord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is. Je kunt het alleen zien aan het lidwoord.

Woorden met het lidwoord 'het ’ zijn altijd onzijdig (o).
Woorden met het lidwoord 'de ' zijn mannelijk (m) of vrouwelijk (v).






Als je wilt weten of een woord mannelijk of vrouwelijk is, kun je in een woordenboek of opzoeken of een woord mannelijk (m) of vrouwelijk (v) is










Slide 19 - Slide

Met welke verwijswoorden wijs je naar
de-woorden?
A
die - dat
B
die - deze
C
dit - deze
D
dat - dit

Slide 20 - Quiz

Met welke verwijswoorden wijs je naar
het-woorden?
A
die - dat
B
die - deze
C
dit - deze
D
dat - dit

Slide 21 - Quiz


Als het ontwerp gereed is, kunt u ... door ons laten realiseren.
A
dit
B
dat
C
die
D
deze

Slide 22 - Quiz


Vertel ons uw wensen; wij vertalen ... in uw ontwerp.
A
dit
B
dat
C
die
D
deze

Slide 23 - Quiz

Rob kocht een nieuwe kano, ........ hij op internet had gezien.

Welk verwijswoord komt op de ....?
A
dat
B
deze
C
die
D
dit

Slide 24 - Quiz