§ 1 ZD-persoonsvorm en zinsdelen

1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?

Oftewel, wat is het doel van deze les?

Na deze les weet je hoe je getal( ev+ mv) en tijd ( tt + vt) van werkwoorden kunt herkennen, kun je de persoonsvorm in een zin vinden en de zinnen verdelen in zinsdelen

Slide 2 - Slide

Bekijk de volgende zinnen:

De wandelaar / kan / in het bos / reeën / zien.
De vogelaars / konden / in het bos / een specht / horen.


In zin 1 geeft kan aan dat de zin in het enkelvoud staat en dat er sprake is van de tegenwoordige tijd

In zin 2 geeft konden meervoud aan en verleden tijd. 


Slide 3 - Slide

De werkwoorden kan en konden noemen we persoonsvormen. 
De persoonsvorm (pv) van een zin geeft het getal aan (enkelvoud of meervoud) en de tijd (tegenwoordige tijd of verleden tijd).


Let op: zien (zin 1) en horen (zin 2) zijn wel werkwoorden, maar geen persoonsvormen.


Slide 4 - Slide

Zo vind je de persoonsvorm
Bekijk de zin:
 Gio wil op zaterdag geen huiswerk maken.
Er zijn drie manieren om te bepalen welk werkwoord de persoonsvorm is.

De vraagproef – Maak van de zin een ja/nee-vraag. Het werkwoord dat vooraan komt te staan, is de persoonsvorm:
– Wil Gio op zaterdag geen huiswerk maken?

Slide 5 - Slide

De tijdproef Zet de zin in een andere tijd: maak van de tegenwoordige tijd de verleden tijd of andersom. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm:
– Gio wilde op zaterdag geen huiswerk maken.


De getalsproef Verander het getal van de zin: maak van het enkelvoud het meervoud of andersom. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm:
– Gio en Merel wilden op zaterdag geen huiswerk maken.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Zinnen bestaan uit zinsdelen. Een zinsdeel kan uit één woord bestaan of uit enkele woorden die bij elkaar horen. In zin 1 en 2 hieronder staan streepjes tussen de zinsdelen.

De wandelaar / kan / in het bos / reeën / zien.

De vogelaars / konden / in het bos / een specht / horen.



Slide 8 - Slide

 Zo vind je de zinsdelen: 

Bekijk de zin: De sneltekenaar kan razendsnel een spotprent maken.


Er zijn twee manieren om te zien welke woorden samen een zinsdeel vormen. 

Slide 9 - Slide

Probeer welke woorden je samen voor de persoonsvorm kunt zetten. Die woorden zijn samen een zinsdeel
Voor de persoonsvorm kan namelijk maar één zinsdeel staan.

Kijk welke woorden altijd in dezelfde volgorde bij elkaar blijven staan als je de woordvolgorde in de zin verandert. 
Die woorden zijn samen een zinsdeel.

Slide 10 - Slide


Razendsnel / kan / de sneltekenaar / een spotprent / maken.
Een spotprent / kan / de sneltekenaar / razendsnel / maken.

Let op: de werkwoorden kan en maken staan niet bij elkaar, maar ze vormen wel samen één zinsdeel. 

Deze zin bestaat dus uit vier zinsdelen.




Slide 11 - Slide

Slide 12 - Link

Zet streepjes tussen de zinsdelen; dat is handig. 

De pv staat altijd tussen twee streepjes.

De sneltekenaar / kan / razendsnel / een spotprent / maken.
De sneltekenaar / kan / een spotprent / razendsnel / maken.





Slide 13 - Slide

Gebruik bij de opdrachten de theorie van blz. 204

Maken:
Cursus 5-Grammatica § 1
blz. 205
opdr. 1 t/m 6

Slide 14 - Slide

Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?


Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................

Slide 15 - Slide

Aan de slag

Slide 16 - Slide

H1E- 2022-2023

Slide 17 - Slide