Grammatica woordsoorten H4: voornaamwoorden

Grammatica woordsoorten
Alle woordsoorten herhalen
Aanwijzend en vragend voornaamwoord
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Grammatica woordsoorten
Alle woordsoorten herhalen
Aanwijzend en vragend voornaamwoord

Slide 1 - Slide

Doel van de les
Aan het einde van de les:
  • kun je de woordsoorten zn, blw, olw, bn, zww en hww herkennen en benoemen;
  • leer je wat een aanwijzend voornaamwoord en een vragend voornaamwoord is.

Slide 2 - Slide

Terugblik woordsoorten
Het rad geeft een woordsoort aan.
Bij die woordsoort stel ik een vraag.

Slide 3 - Slide

Antwoorden opdr. 4 blz. 91
Luistert goed mee
Zet een krulletje als je het antwoord goed hebt
Verbeter het antwoord als je het antwoord niet goed hebt

Slide 4 - Slide

Woordsoorten hoofdstuk 4
Aanwijzend voornaamwoord

Vragend voornaamwoord

Slide 5 - Slide

Startopdrachtje
De woorden kun je verdelen in twee groepen. Welke woorden horen volgens jullie bij elkaar?

Deze - wie - dit - welk - die - wat - dat

Slide 6 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord
  • Wijst iets aan (mens, dier of ding)
    Die, dit, dat, deze, zulke, dergelijke

  • Het staat voor een zelfstandig naamwoord
    Die
    auto, zulke koekjes

  • Soms staat een aanw. vnw. alleen, maar kun je er wel een zelfstandig naamwoord achter denken.
    Vind jij die fiets mooier of deze?

Slide 7 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord
    Let op!

    • Die/dat behoren tot meerdere woordsoorten.Als je die/dat kunt vervangen door deze/dit, dan zijn het aanw. vnw!

    • Woorden die een plaats/richting aangeven (daar, daarheen etc.)
      zijn geen aanw. vnw.

Slide 8 - Slide

[Deze] geweldig mooie aanbieding wil ik nu hebben!
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Geen aanwijzend voornaamwoord

Slide 9 - Quiz

Het meisje [dat] daar loopt, heeft krullend haar.
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Geen aanwijzend voornaamwoord

Slide 10 - Quiz

Als je naar school goed, moet je [daarlangs] fietsen.
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Geen aanwijzend voornaamwoord

Slide 11 - Quiz

Gebruik je liever deze auto of [die] rode daar?
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Geen aanwijzend voornaamwoord

Slide 12 - Quiz

Vragend voornaamwoord
  • 4 vragend voornaamwoorden: wie, wat, welk(e), wat voor (een)

  • Ze staan aan het begin van een vraag (naar iets/iemand)
    Wie heeft mijn boek in zijn tas?
    De jongen wil weten welke telefoon hij moet kiezen.


Slide 13 - Slide

Vragend voornaamwoord
    Let op!

    • wie/wat zijn géén vragend voornaamwoorden als terugverwijzen naar een eerder genoemd woord.
      De jongen van wie ik een kaart heb gekregen, is mijn nieuwe liefde.

    • Woorden die een plaats/richting aangeven (waarheen, waar etc.) zijn géén vragend voornaamwoorden.

Slide 14 - Slide

[Wie] van klas 1 heeft de leukste schoenen?
A
Vragend voornaamwoord
B
Geen vragend voornaamwoord

Slide 15 - Quiz

[Wanneer] zou jij weer hele dagen naar school willen?
A
Vragend voornaamwoord
B
Geen vragend voornaamwoord

Slide 16 - Quiz

Het leukste [wat] ik heb gedaan, is bungeejumpen.
A
Vragend voornaamwoord
B
Geen vragend voornaamwoord

Slide 17 - Quiz

Opdracht 1 maken blz. 120-121
  • Maak opdracht 1 op blz. 120-121
  • Zoek de vr. vnw. en aaw. vnw. in de zin. Noteer deze en zet erachter welk woordsoort: vr. vwn. of aanw. vnw.
  • Gebruik je aantekeningen als hulpmiddel.
  • 10 minuten de tijd
  • Klaar? Starten met het huiswerk: opdracht 3 blz. 121

Slide 18 - Slide

Antwoorden opdracht 1
1 zulke = aanw.vnw; die = aanw.vnw
2 welke = vr.vnw; dat = aanw.vnw
3 wie = vr.vnw
4 deze = aanw.vnw
5 dit = aanw.vnw; hetzelfde = aanw.vnw
6 wat = vr.vnw; dergelijke = aanw.vnw

Slide 19 - Slide

Huiswerk voor de volgende les
Opdracht 3 blz. 121

Slide 20 - Slide