2HV - les 9 Hábitos

Programa

1. Controlamos los deberes
2. Repaso HAY - ESTAR -SER
3. Video: Hábitos diarios
4. Cultura
5. Los deberes

1 / 19
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Programa

1. Controlamos los deberes
2. Repaso HAY - ESTAR -SER
3. Video: Hábitos diarios
4. Cultura
5. Los deberes

Slide 1 - Slide

Controlamos los deberes
Voca Unidad 6 blz 108 NL-SP
1-70

Slide 2 - Slide

HAY ESTAR SER

Slide 3 - Slide

Hay/estar/ser (zijn)
Bij 'zijn' altijd de top 3 volgen:

1. Hay (staat er letterlijk 'er is' of 'er zijn' in de zin?)

2. Estar (kun je 'zijn' vervangen door 'zich bevinden'?)

3. Ser (in de overige gevallen). 

Let op: je kunt je ook in een tijdelijke emotionele staat bevinden. Bijv. verdrietig, boos, verliefd etc. Ook dan gebruik je 'estar'.

Slide 4 - Slide

HAY

Betekenis: er is/ er zijn 

(of in een vraagzin: zijn er/ is er)


Heeft maar 1 vervoeging: Hay


Gebruik:
- hoeveelheden (mucho/a, poco/a, demasiado/a, etc)
- onbepaalde lidwoorden (un, una, unos, unas).


Slide 5 - Slide

Estar
Estar wordt gebruikt bij plaatsbepaalingen. Zodra je het werkwoord 'zijn' kan vervangen door 'bevinden' dan weet je dat je estar moet gebrijken.
Bijv. ik ben op school - ik bevind mij op school.


Slide 6 - Slide

Ser
Ser wordt gebruikt bij vaste eigenschappen. 
Bijv. Ik ben blond, jij bent Nederlander of zij heet Daphne. 
Er wordt van uitgegaan dat dit eigenschappen zijn die eigenlijk niet kunnen veranderen. 


Slide 7 - Slide

1. Mi abuelo _________ enfermo.
2. ____ las dos y media de la tarde.
3. Nosotros ______ de Sevilla
4. Mis amigos ______ altos y amables.
5. Al lado de mi casa _______un restaurante italiano.
6. En el restaurante _________ muchas mesas.
7. Las flores _________ en la mesa.
8. _________ veintinueve alumnos en mi clase de español.
9. Él _______ triste.
10. Barcelona ________ una ciudad muy bonita.

Slide 8 - Slide

1. Mi abuelo ___ESTÁ____ enfermo.
2. __SON__ las dos y media de la tarde.
3. Nosotros ___SOMOS___ de Sevilla
4. Mis amigos ___SON___ altos y amables.
5. Al lado de mi casa _HAY____un restaurante italiano.
6. En el restaurante ____HAY_____ muchas mesas.
7. Las flores __ESTÁN_______ en la mesa.
8. __HAY___ veintinueve alumnos en mi clase de español.
9. Él __ESTÁ___ triste.
10. Barcelona __ES___ una ciudad muy bonita.

Slide 9 - Slide

7

Slide 10 - Video

00:38
De moeder van Marcos werkt 's nachts?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quiz

00:44
Hoelaat komt de moeder van Marcos thuis? (A ......)

Slide 12 - Open question

01:10
Wat vind Marcos niet leuk?

Slide 13 - Open question

01:20
Hoelaat is de vader van Marcos klaar met werken? (A......)

Slide 14 - Open question

01:37
Hoe vaak doet Marcos boodschappen met zijn moeder?

Slide 15 - Open question

01:53
Wat doet Marcos NIET op de zaterdag?
A
Basketballen
B
Naar de film gaan
C
Naar de markt gaan
D
Naar een park gaan

Slide 16 - Quiz

02:17
De favoriete maand van Marcos is?
A
April
B
Juli
C
Januari
D
Juni

Slide 17 - Quiz

       Cultura

Aquarium
Blz. 80, ej 1

Slide 18 - Slide

Deberes
Voca Unidad 6 blz 108 NL-SP
1-80

Slide 19 - Slide