This lesson contains 40 slides, with text slides.
- Katten, spinnen, ijsberen, vissen, gieren, vliegen en honden slapen
- Katten spinnen, ijsberen vissen, gieren vliegen en honden slapen
In iedere zin staat een persoonsvorm.
Zinnen met één persoonsvorm en één onderwerp noem je
een enkelvoudige zin.
Zinnen met twee of meer persoonsvormen noem je samengestelde zinnen.
Bij elke persoonsvorm hoort een onderwerp.
Als je van twee losse zinnen één zin maakt,
heb je een voegwoord nodig.
De woordvolgorde van een samengestelde zin hangt af van het voegwoord. Met voegwoorden zoals omdat, doordat en hoewel hoeven de persoonsvormen en de onderwerpen niet naast elkaar te staan.
De woordvolgorde van een samengestelde zin hangt af van het voegwoord. Met een voegwoord zoals en, want en maar staan de persoonsvormen en de onderwerpen naast elkaar.
In een samengestelde zin kunnen naast de persoonsvormen nog andere werkwoordsvormen staan.
Kijk of de werkwoorden van tijd kunnen veranderen.
De werkwoorden die van tijd kunnen veranderen,
zijn persoonsvorm.
De fietser wil graag doorrijden, maar de weg is geblokkeerd.
de-woorden: verwijs met deze of die
het-woorden: verwijs met dit of dat
hun:
hen:
hun iPad (bezittelijk voornaamwoord)
Ik geef hun een iPad (meewerkend voorwerp zonder voorzetsel)
die jongen heeft hen voorgelogen (lijdend voorwerp)
Ik geef een iPad aan hen (na een voorzetsel)