This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Paragraaf 1 t/m 6
Hoofdstuk 6
De ambtenaar
Slide 1 - Slide
Voorzieningen voor gezamenlijk gebruik waarvoor de overheid zorgt. Welk begrip hoort hier bij?
Slide 2 - Open question
Hoe zorgt de overheid voor collectieve voorzieningen?
A
Betaalt ze
B
Zorgt voor het onderhoud
C
Geeft regels voor het gebruik
D
A+B+C
Slide 3 - Quiz
Maatschappelijk kosten zijn de
A
Nadelen van de productie in de samenleving
B
Nadelen van de consumptie in de samenleving
C
Nadelen van de productie en consumptie voor de samenleving.
Slide 4 - Quiz
Hoe kunnen we duurzamer produceren?
Slide 5 - Open question
Sociale zekerheid
= De zekerheid dat iedereen geld heeft om van te leven.
Slide 6 - Slide
Werkloosheidswet
Algemene ouderdomswet
Algemene nabestaandenwet
Participatiewet
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (arbeidsongeschiktheid)
Zorgverzekeringswet (ziektekosten)
Een werknemer die buiten zijn schuld ontslagen is
iemand die met pensioen is
een kind van wie de ouders zijn overleden
iemand die geen WW-uitkering meer krijgt
een werknemer die door een ongeluk niet meer kan werken
een 63-jarige die medicijnen gebruikt
Slide 7 - Drag question
Bekijk de afbeelding. Hoeveel bijstand krijgt een echtpaar €100 inkomen en €1290 spaargeld?
Slide 8 - Open question
Wie zorgt ervoor dat het afval wordt opgehaald?
A
de gemeente
B
de provincie
C
het Rijk
Slide 9 - Quiz
Hoe noemen economen voorzieningen zoals wegen, verkeerstunnels en vliegvelden?
Slide 10 - Open question
Collectieve sector
Particuliere sector
Slide 11 - Drag question
Je ziet op de factuur dat je btw moet betalen, maar waar staat btw eigenlijk voor?
A
Betalen Tegen Wil
B
Belasting Toegevoegde Waarde
C
Bijzonder Toegevoegde Winst
Slide 12 - Quiz
BTW
Inkomstenbelasting
Vennootschapbelasting
Accijns
Niet-belastingmiddelen
Belasting die consumenten betalen bij de aankoop van goederen en diensten.
Belasting die mensen betalen over hun inkomen.
Belasting die bedrijven betalen over hun winst.
Belasting waarmee de overheid de consumptie van een product probeert af te remmen.
Alle inkomsten van de overheid die geen belastingen en sociale premies zijn.
Slide 13 - Drag question
Hoeveel vennootschapsbelasting moet er betaald worden bij een winst van € 876.500? . Bereken en vul in.
Slide 14 - Open question
De rijksbegroting is een overzicht van:
A
alle verwachte inkomsten en uitgaven
B
alle verwachte begrotingen in een land
C
alle begrotingen van alle ministers
D
de staatsschuld
Slide 15 - Quiz
De miljoenennota is een:
A
uitkering
B
toelichting op de financiële begroting
C
toelichting op de rijksbegroting
D
een briefje van 1 miljoen
Slide 16 - Quiz
De staatsschuld is aan het begin van het jaar €670 miljard. Er wordt voor €98 miljard afgelost. Het begrotingstekort is €124 miljard. Hoe groot is de staatsschuld aan het einde van het jaar? Geef je berekening.
Slide 17 - Open question
Een kapsalon rekent € 22,50 exclusief btw voor een knipbeurt. De knipbeurt valt onder het lage btw-tarief, je betaalt dus 9% btw. Hoeveel kost de knipbeurt inclusief btw?
Slide 18 - Open question
Er zitten 25 leerlingen in de klas. Vandaag zijn er 3 leerlingen ziek. Hoeveel % van de leerlingen is ziek?