Oefentoets - Formuleren - paragraaf 2 - verwijzen naar personen en dingen

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k, g, t
• Leerjaar 2

Oefentoets - Formuleren - paragraaf 2 

Welke verwijswoorden kun je gebruiken om te verwijzen naar woorden in het meervoud? Noem er 4.

Welke verwijswoorden gebruik je voor het verwijzen naar de-woorden?

1. dit en dat
2. die en deze

Welke verwijswoorden gebruik je voor het verwijzen naar het-woorden?

1. dit en dat
2. die en deze

Welk woord hoort NIET in het rijtje thuis?
zij/ze - haar - die - deze - enkel

In welke zin zijn de verwijswoorden juist gebruikt?

1. Die vader van jou kan er niets van.
2. Hij loopt met haar mee naar hem huis.
3. Hun auto staat bij ze moeder.

Noteer alle verwijswoorden uit deze zin:
Iemand die niet veel van schaatsen afweet, is Hendrik. Hij weet werkelijk niks van die sport. Zijn vrouw Latifa weet wel veel over die sport. Ze schaatst namelijk zelf.

Welk verwijswoord moet je bij dit woord gebruiken:
gebouw

1. deze
2. dit

Welk verwijswoord moet je bij dit woord gebruiken:
huis

1. deze
2. dit

Welk verwijswoord moet je bij dit woord gebruiken:
volleybal

1. deze
2. dit

Welk verwijswoord moet je bij dit woord gebruiken:
winkel

1. deze
2. dit

Welk verwijswoord moet je bij dit woord gebruiken:
woontoren

1. deze
2. dit

Welk verwijswoord moet je bij dit woord gebruiken:
woord

1. deze
2. dit

Maak een goedlopende zin met de volgende woorden:
die - auto - garage - hun

Welke verwijswoorden kun je gebruiken om te verwijzen naar woorden het-woorden? Noem er 4.

Welke verwijswoorden gebruik je voor het verwijzen naar het-woorden?

1. hun en die
2. het en dit

Welke verwijswoorden gebruik je voor het verwijzen naar woorden in het meervoud?

1. hun en die
2. het en dit

Welk woord hoort NIET in het rijtje thuis?
die - deze - dit - nogal - het - zijn

In welke zin zijn de verwijswoorden juist gebruikt?

1. Je kunt met zijn buurman wel om die mop lachen.
2. Timo heeft zijn tanden niet gepoetst. Als hij lacht kun je die zien.
3. Zijn haar is zo lang dat die in een staart kan.

Noteer alle verwijswoorden uit deze zin:
In deze straat wonen veel jongeren. Die hebben allemaal een telefoon die ze de hele dag bij zich dragen in hun zakken. Hun ouders vinden dat niet prettig.

Welk verwijswoord moet je bij dit woord gebruiken:
koningin

1. deze
2. dit

Welk verwijswoord moet je bij dit woord gebruiken:
leenwoord

1. deze
2. dit

Welk verwijswoord moet je bij dit woord gebruiken:
Liza

1. deze
2. dit

Welk verwijswoord moet je bij dit woord gebruiken:
uitroepteken

1. deze
2. dit

Welk verwijswoord moet je bij dit woord gebruiken:
keuken

1. deze
2. dit

Welk verwijswoord moet je bij dit woord gebruiken:
varken

1. deze
2. dit

Maak een goedlopende zin met de volgende woorden:
dat - stok - hok - zijn