Duitse Grama: Persoonlijke Voornawoorden, Werkwoorden en Meer!

Duitse Grama: Persoonlijke Voornawoorden, Werkwoorden en Meer!
1 / 29
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Duitse Grama: Persoonlijke Voornawoorden, Werkwoorden en Meer!

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Leerdoel
Aan het einde van de les kun je de grammatica van persoonlijke voornaamwoorden, zwakke werkwoorden, de werkwoorden 'haben' en 'sein', getallen 1 t/m 20, Duitse vraagwoorden en Duitse lidwoorden begrijpen en toepassen.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Wat weet je al over de grammatica van de Duitse taal?

Slide 3 - Mind map

This item has no instructions

Persoonlijke Voornaamwoorden
Persoonlijke voornaamwoorden vervangen een persoon of ding in een zin. Bijvoorbeeld: Ik, jij, hij, zij, het, wij, jullie, zij.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Hoe heten de persoonlijke voornaamwoorden in het Duits. Schrijf ze allemaal op

Slide 5 - Open question

This item has no instructions

V

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Vervoeg het werkwoord spielen. Gebruik alle vormen van het persoonlijke voornaamwoord

Slide 7 - Open question

This item has no instructions

Vervoeg het werkwoord tanzen en zet het in alle persoonlijke voornaamwoorden

Slide 8 - Open question

This item has no instructions

Vervoegen van 'haben' en 'sein'
De werkwoorden 'haben' (hebben) en 'sein' (zijn) zijn belangrijke werkwoorden in het Duits. Bijvoorbeeld: ich habe (ik heb), du bist (jij bent).

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Slide 10 - Video

This item has no instructions

Opdracht 3: 'haben' en 'sein'
Vervoeg het werkwoord 'haben' in de tegenwoordige tijd voor alle persoonlijke voornaamwoorden

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Slide 12 - Video

This item has no instructions

Vervoeg het werkwoord sein in alle persoonlijke voornaamwoord vormen

Slide 13 - Open question

This item has no instructions

Getallen 1 t/m 20
Leer de getallen 1 t/m 20 in het Duits: eins, zwei, drei, vier, fünf, sechs, sieben, acht, neun, zehn, elf, zwölf, dreizehn, vierzehn, fünfzehn, sechzehn, siebzehn, achtzehn, neunzehn, zwanzig.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

 Getallen
Schrijf de getallen 1 t/m 10 in het Duits.

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Duitse Vraagwoorden
Leer de Duitse vraagwoorden: wer (wie), was (wat), wann (wanneer), wo (waar), warum (waarom), wie (hoe), welcher (welk).

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Vertaal de volgende vraagwoorden naar het Duits:
wie, waar, hoe, waarom, wat, wanneer.

Slide 19 - Open question

This item has no instructions

Duitse Lidwoorden
In het Duits zijn er drie lidwoorden: der (mannelijk), die (vrouwelijk) en das (onzijdig).

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Welk lidwoord krijgt het Duitse woord Frau?
A
Der
B
Die
C
Das
D
Ein

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Welk lidwoord krijgt het Duitse woord Junge?
A
Die
B
Das
C
Ein
D
Der

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Welk lidwoord krijgt het Duitse woord boek?
A
Das
B
Der
C
Die
D
Ein

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Samenvatting
Herhaal de belangrijkste punten uit de les: persoonlijke voornaamwoorden, vervoegen van zwakke werkwoorden, vervoegen van 'haben' en 'sein', getallen 1 t/m 20, Duitse vraagwoorden en Duitse lidwoorden.

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Einde
Bedankt voor jullie aandacht en succes met het leren van de Duitse grammatica!

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 27 - Open question

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 28 - Open question

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 29 - Open question

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.