Verdeel de zin in zinsdelen. (zinsdeel: stuk van de zin dat altijd bij elkaar blijft staan, husselen! )
1. Staat er een koppelwerkwoord in de zin?
2. Ja: IS het onderwerp iets of DOET het onderwerp iets?
3. Is/ Wordt het ow iets: Wat+pv+ ow+ overige werkwoorden.
4. Noteer het naamwoordelijk gezegde. pv + [naamwoordelijk deel] + overige werkwoorden.
5.Zet het nw. deel tussen vierkante haken.