Vul de tekst aan (gebruik 1.1 en 1.2):
In de (1)......... van de rivier is een hoge stroomsnelheid. In de (2)......... vindt veel sedimentatie plaats. Het (3).......... van een rivier is hoger in de winter dan in de zomer. Deze verschillen noemen we het (4)......... . Dijken direct langs de rivier heten (5)........., en bij hoogwater worden de (6)......... gebruikt. Het gebied dat soms kan overstromen heten de (7)..........