Werkwoorden t.t. (Na pv en ik-vorm)

Werkwoorden

Doewoorden
Woorden die aangeven wat iemand doet

1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsBasisschoolGroep 5

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Werkwoorden

Doewoorden
Woorden die aangeven wat iemand doet

Slide 1 - Slide

Hele werkwoord
wij .....

Slide 2 - Mind map

Lesdoel:
Je kunt werkwoorden op de juiste manier in een zin vervoegen. (t.t.)

Slide 3 - Slide

Werkwoord vervoegen t.t.
De juiste vorm van het werkwoord opschrijven

ik .....
hij .....
wij .....

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Regels t.t.
stam = hele werkwoord - en
vb.: brengen - en = breng

ik stam  -  ik breng
hij stam + t  -  hij brengt
wij hele werkwoord -  wij brengen


Slide 6 - Slide

Let op!
Vaak moet je de stam aanpassen!
 
Voorbeelden:
werkwoorden: lopen / reizen
stam: lop / reiz
ik- vormen: loop / reis

Slide 7 - Slide

Ik ....... (fietsen)
A
fietst
B
fietsen
C
fiets
D
fiet

Slide 8 - Quiz

Hij ......... (noemen)
A
noem
B
noemt
C
noemd
D
noemen

Slide 9 - Quiz

Wij ........ (roepen)
A
roept
B
roep
C
roepd
D
roepen

Slide 10 - Quiz

Ik ....... (geven)
A
gev
B
geeft
C
geef
D
gevt

Slide 11 - Quiz

Vul de juiste werkwoordsvorm in.
1. Karin ........ graag stripboeken.                 (lezen)
2. Mama zei: 'ik ....... een pannenkoek'.     (bakken)
3. Joost ........ naar een spannende film.  (kijken)
4. De mensen ........ door het bos.               (wandelen)
5. Ik ...... dat ik een goed cijfer heb.            (denken)
6. Wij ....... Kim , maar ze hoort ons niet.  (roepen)
7. De groep ........ de opdrachten.                 (maken)

Slide 12 - Slide

1. Karin ..... graag stripboeken. (lezen)

Slide 13 - Open question

4. De mensen ....... door het bos. (wandelen)

Slide 14 - Open question

5. Ik ...... dat ik een goed cijfer heb. (denken)

Slide 15 - Open question

7. De groep ........ de opdrachten. (maken)

Slide 16 - Open question

Samenvatting
werkwoorden in de tegenwoordige tijd

ik ............
hij ..........
wij .........


Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide