Woordenschat met Engelse woorden

Woordenschat met Engelse woorden
1 / 14
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Woordenschat met Engelse woorden

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen
  • Aan het einde van de les kun je de gegeven Engelse woorden in een zin gebruiken
  • Aan het einde van de les begrijp je de betekenis van de gegeven Engelse woorden
  • Aan het einde van de les kun je de Nederlandse vertaling van de gegeven Engelse woorden geven

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Wat weet je al over Engelse woorden?

Slide 3 - Mind map

This item has no instructions

Engelse woordenschat
  • Woordenschat: de verzameling woorden die iemand kent

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Vertaling naar het Nederlands
  • Vertaling: het omzetten van tekst van de ene taal naar de andere

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Gebruik van woorden in context
  • Context: de omstandigheden of feiten die omringen een bepaald evenement of situatie

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Lesinhoud
  • Het leren van een specifieke set van Engelse woorden
  • Woorden variëren van eenvoudige begrippen zoals 'goodbye' en 'great', tot meer complexe zinnen zoals 'have a nice evening'
  • Begrijpen van de betekenis van deze woorden
  • Hoe de woorden te gebruiken in een zin

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeldzin
  • 'Hello, how are you?' - 'Hallo, hoe gaat het met je?'

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Oefeningen
  • Maak een zin met het woord 'goodbye'
  • Vertaal de zin 'I love ice cream' naar het Nederlands

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Samenvatting
  • Woordenschat met Engelse woorden
  • Vertaling naar het Nederlands
  • Gebruik van woorden in context

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Definitielijst
  • Woordenschat: de verzameling woorden die iemand kent
  • Vertaling: het omzetten van tekst van de ene taal naar de andere
  • Context: de omstandigheden of feiten die omringen een bepaald evenement of situatie

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 12 - Open question

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 13 - Open question

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 14 - Open question

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.