Spelling §3 - Afkortingen

Oefentoets Spelling
§3 - Afkortingen
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Oefentoets Spelling
§3 - Afkortingen

Slide 1 - Slide

1. Waarom schrijf je de afkorting e.d. met punten?
A
Het is de afkorting van de naam van een bedrijf.
B
Je spreekt de woorden van de afkorting altijd volledig uit.
C
Je spreekt de woorden van de afkorting niet volledig uit.

Slide 2 - Quiz

2. Kies de juiste afkorting.
a. belasting toegevoegde waarde
A
BTW
B
b.t.w.
C
btw

Slide 3 - Quiz

2. Kies de juiste afkorting.
b. Nieuw Sociaal Contract
A
NSC
B
N.S.C.
C
nsc

Slide 4 - Quiz

2. Kies de juiste afkorting.
c. met vriendelijke groeten
A
mvg
B
MVG
C
m.v.g.

Slide 5 - Quiz

2. Kies de juiste afkorting.
d. vereniging
A
ver
B
ver.
C
v.e.r.

Slide 6 - Quiz

3. Noteer de afkorting van de woorden.
a. openbaar vervoer

Slide 7 - Open question

3. Noteer de afkorting van de woorden.
b. artikel

Slide 8 - Open question

3. Noteer de afkorting van de woorden.
c. Algemeen Dagblad

Slide 9 - Open question

3. Noteer de afkorting van de woorden.
d. in plaats van

Slide 10 - Open question

3. Noteer de afkorting van de woorden.
e. milliliter

Slide 11 - Open question

3. Noteer de afkorting van de woorden.
d. Nederlandse Aardolie Maatschappij

Slide 12 - Open question

3. Noteer de afkorting van de woorden.
e. geboren

Slide 13 - Open question

4. Afkortingen van namen van bedrijven, organisaties en landen schrijf je met hoofdletters.
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quiz

5. Afkortingen waarvan je de woorden altijd volledig uitspreekt, schrijf je zonder punten.
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quiz

6. Noteer de afkorting van de woorden.
a. met uitzondering van

Slide 16 - Open question

6. Noteer de afkorting van de woorden.
b. als gevolg van

Slide 17 - Open question

6. Noteer de afkorting van de woorden.
c. belasting toegevoegde waarde

Slide 18 - Open question

7. Hoe schrijf je afkortingen waarvan je de woorden altijd volledig uitspreekt?
A
met hoofdletters en punten
B
met hoofdletters, zonder punten
C
met kleine letters en punten
D
met kleine letters, zonder punten

Slide 19 - Quiz

8. Noteer de afkorting van de woorden.
a. zo spoedig mogelijk

Slide 20 - Open question

8. Noteer de afkorting van de woorden.
b. Koninklijke Luchtvaartmaatschappij

Slide 21 - Open question

8. Noteer de afkorting van de woorden.
c. in plaats van

Slide 22 - Open question

8. Noteer de afkorting van de woorden.
d. middelbaar beroepsonderwijs

Slide 23 - Open question

9. Hoe schrijf je afkortingen van namen van bedrijven, organisaties en landen?
A
met hoofdletters en punten
B
met hoofdletters, zonder punten
C
met kleine letters en punten
D
met kleine letters, zonder punten

Slide 24 - Quiz

10. Noteer de afkorting van de woorden.
a. in verband met

Slide 25 - Open question

10. Noteer de afkorting van de woorden.
b. Nederlandse Omroepstichting

Slide 26 - Open question

10. Noteer de afkorting van de woorden.
c. dat wil zeggen

Slide 27 - Open question

10. Noteer de afkorting van de woorden.
d. hoger beroepsonderwijs

Slide 28 - Open question