This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Taalverzorging > grammatica
persoonsvorm (pv)
onderwerp (ow)
gezegde (gez)
lijdend voorwerp (lv)
meewerkend voorwerp (mv)
Slide 1 - Slide
Welke bewering is waar?
A
Een zinsdeel bestaat uit een woord of uit een groepje woorden.
B
Met de vraagproef vind je het gezegde.
C
Voor de persoonsvorm staan een of meer zinsdelen.
D
Alle beweringen zijn fout.
Slide 2 - Quiz
Noteer de persoonsvorm van de volgende zinnen.
Slide 3 - Slide
De kat van de buren is vanochtend in de sloot gevallen.
Slide 4 - Open question
In het dorpshuis hebben we een hele grappige film gezien.
Slide 5 - Open question
Gisteravond keken meer dan een miljoen mensen naar het journaal.
Slide 6 - Open question
Eet jij vijf boterhammen bij je ontbijt?
Slide 7 - Open question
Wat is het onderwerp in de volgende zinnen?
Slide 8 - Slide
Binnen een half uur stond de hele straat vol brandweerwagens.
A
de hele straat
B
de hele straat vol
C
de hele straat vol brandweerwagens
D
brandweerwagens
Slide 9 - Quiz
Op het verlaten vliegveld werd een nachtelijke hardloopwedstrijd gehouden.
A
het verlaten vliegveld
B
vliegveld
C
een nachtelijke hardloopwedstrijd
D
hardloopwedstrijd
Slide 10 - Quiz
In de jaren 60 droegen veel vrouwen een minirok.
A
de jaren 60
B
veel vrouwen
C
vrouwen
D
een minirok
Slide 11 - Quiz
Welke vraag stel je om het lijdend voorwerp te vinden?
Slide 12 - Open question
In welke zinnen staat een lijdend voorwerp? Er zijn meerdere antwoorden goed.
A
Toine heeft zijn sleutels laten liggen op het kastje bij de deur.
B
Na de stortbui sprongen we in de plassen in de straat.
C
Gerda heeft een abonnement genomen op Girlz.
D
Mijn broertje heeft mijn mobiel kapot gemaakt.
Slide 13 - Quiz
Noteer het lijdend voorwerp van de volgende zinnen.
Slide 14 - Slide
Maryan heeft in de pauze een kop koffie met appelgebak gekocht.
Slide 15 - Open question
Gooi jij die oude kranten in de oud papierbak?
Slide 16 - Open question
Wanneer gaat de provincie de rondweg aanleggen?
Slide 17 - Open question
Gisteren verloor Michael een tientje bij de supermarkt.
Slide 18 - Open question
Benoem de zinsdelen van de volgende zinnen.
Slide 19 - Slide
In de fietswinkel kocht Erna een nieuw slot. Erna = ...
A
persoonsvorm
B
onderwerp
C
gezegde
D
lijdend voorwerp
Slide 20 - Quiz
Jo heeft voor haar broertje een boek opgehaald. heeft = ...
A
persoonsvorm
B
onderwerp
C
gezegde
D
lijdend voorwerp
Slide 21 - Quiz
Heb jij jouw kleren in de kast neergelegd? jouw kleren = ...
A
persoonsvorm
B
onderwerp
C
gezegde
D
lijdend voorwerp
Slide 22 - Quiz
Om te controleren of het zinsdeel een meewerkend voorwerp is, kun je het woord [...] weglaten of toevoegen.
Slide 23 - Open question
In welke zin staat een meewerkend voorwerp?
A
Tijdens de vakantie zitten we in een hotel aan het strand.
B
Heb je nog gedacht aan Frederiks verjaardag?
Slide 24 - Quiz
Noteer het meewerkend voorwerp van de volgende zinnen.
Slide 25 - Slide
Ik heb mijn tattoo laten zien aan mijn vriend.
Slide 26 - Open question
Rima heeft haar oma een appje gestuurd.
Slide 27 - Open question
Klaas belooft zijn moeder op tijd te zijn voor het eten.
Slide 28 - Open question
Gisteren heeft mijn broer ons over zijn nieuwe vriendin verteld.
Slide 29 - Open question
Noteer persoonsvorm, onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp van de volgende zin. Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje.
Slide 30 - Slide
Gisteren had Silvia haar klasgenoten een uitnodiging gemaild.