1 Jan heeft veel last van stress.
Hij moet meer ontspannen.
(hoofdzin)2 Ik heb vaak hoofdpijn. Daarom ga ik naar de huisarts. (hoofdzin met inversie)
3. Sara werkt in de zorg. Om 8.00 uur moet ze beginnen. (hoofdzin met inversie)
4 Ik heb een verwijsbrief van de huisarts nodig als ik naar het ziekenhuis wil. (bijzin)
5 Ik wil graag gezond leven. Ik probeer iedere dag veel fruit te eten. (hoofdzin met te voor infinitief!)
Rood = werkwoord.
Groen = subject/onderwerp
Met proberen komt er 'te' voor het infinitief!)