Aanwijzend en betrekkelijk voornaamwoord

Aanwijzend en betrekkelijk voornaamwoord
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Aanwijzend en betrekkelijk voornaamwoord

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Wat weet je nog?
lidwoord
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
zelfstandig werkwoord
hulpwerkwoord
hoofdtelwoord
rangtelwoord
persoonlijk vnw
bezittelijk vnw
onbepaald vnw
wederkerig vnw
wederkerend vnw
vragend vnw

Slide 4 - Drag question

Slide 5 - Slide

voornaamwoorden
bezittelijk: mijn, jouw, zijn, haar, onze etc.
persoonlijk: ik, jij, hij, u zij, wij, jullie, het etc
aanwijzend: die, dit deze, dat, zo'n, zulke
vragend: wie, wat, welke, wat voor, wat voor een

onbepaald voornaamwoord: iets, niets, alles / iemand, niemand, iedereen / men, geen, al, wat.

Slide 6 - Slide

Betekent het woord DIE in beide zinnen hetzelfde?
- DIE boeken moet ik nog inleveren.
- Waar heb je de spullen gelaten DIE we net gekocht hebben?
Ja
Nee

Slide 7 - Poll

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide