This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
4.04 Bloedvaten
Slide 1 - Slide
De wanden van het hart
A
zijn overal even dik
B
zijn bij de linkerkamer dikker dan de rechterkamer
C
zijn bij de rechterkamer dikker dan bij de linkerkamer
D
zijn bij de boezems dikker dan bij de kamers
Slide 2 - Quiz
Het hart krijgt ZELF zuurstofrijkbloed dankzij de:
A
Longader
B
Kransslagader
C
Kransader
D
Aorta
Slide 3 - Quiz
Waar liggen de kransslagaders?
A
In je hoofd
B
In je longen
C
In je hart
D
In je benen
Slide 4 - Quiz
7 en 8
A
7: linker boezem
8: kransaders
B
7: rechter kamer
8: kransslagaders
C
7: rechter boezem
8: kransaders
D
7: rechter boezem
8: kransslagaders
Slide 5 - Quiz
Sleep de onderdelen naar het hart!
Rechterboezem
Rechterkamer
Linker
boezem
Linkerkamer
Slide 6 - Drag question
kransslagader - aanvoer zuurstof en voedingsstoffen
kransader-afvoer van CO2 en afvalstoffen
Slide 7 - Slide
Doel van de les
Je kunt 3 soorten bloedvaten noemen
je kunt de functies van deze bloedvaten noemen
Slide 8 - Slide
3 soorten bloedvaten
slagaders
aders
haarvaten
Slide 9 - Slide
dunste wand
dikste wand
Slide 10 - Slide
0
Slide 11 - Video
Slagaders
dikke ,elastische wand
bloed stroomt van het hart weg
bloeddruk te meten
liggen diep in het lichaam
meestal zuurstofrijk bloed (behalve longslagader!)
Slide 12 - Slide
Haarvaten
dunste wand
vochtwisseling (zuurstof, voedingsstoffen en CO2,afvalstoffen)
zitten overal in ons lichaam
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
aders
bloed stroomt van organen naar het hart toe
bloeddruk laag
geen hartslag te voelen
op veel plaatsen kleppen
meestal zuurstofarm (behalve longader!)
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
0
Slide 17 - Video
slagader
ader
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
Aan het (huis)werk
Quayn 3.04 De bloedvaten (blz 94 t/m 95)
Lezen? Blz. 94
timer
15:00
Slide 20 - Slide
Zin in een quizje?
Slide 21 - Slide
Een bloedvat is 1 cel dik. Wat is NIET waar?
A
hierdoor kan vocht met zuurstof
B
hierdoor kan vocht met koolstofdioxide
C
hierdoor kunnen voedingsstoffen
D
hierdoor kan een stukje spaghetti
Slide 22 - Quiz
welke drie soorten bloedvaten zijn er?
A
Aorta, slagaders en aders
B
Aorta, aders en haarvaten
C
Aorta, slagaders en haarvaten
D
Slagaders, aders en haarvaten
Slide 23 - Quiz
Tekst
Slagaders
Haarvaten
Aders
Gespierde wand
1 cellaag dik
'Dunne' wand, weinig gespierd
Vervoert bloed
van hart af
Heeft kleppen
Hier is gaswisseling
Slide 24 - Drag question
Door welke bloedvaten stroomt het bloed vanuit je lichaam terug naar het hart?
A
Aders
B
Haarvaten
C
Slagaders
D
de aorta
Slide 25 - Quiz
Wat is waar?
1. Slagaders: bloed van hart af 2. Aders: dun en weinig elastische wand
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1: waar
2: nietwaar
D
1: nietwaar
2: waar
Slide 26 - Quiz
Bevatten slagaders zuurstofrijk bloed?
A
ja
B
nee
C
soms
Slide 27 - Quiz
Welke bloedvaten zijn op de foto zichtbaar?
A
slagaders
B
haarvaten
C
aders
D
de aorta
Slide 28 - Quiz
Je kunt je hartslag meten bij je pols. Dit is een voorbeeld van een
A
aorta
B
slagader
C
ader
D
haarvat
Slide 29 - Quiz
In welke bloedvaten worden stoffen in het bloed opgenomen en aan organen afgegeven?
A
aders
B
haarvaten
C
slagaders
D
de holle aders
Slide 30 - Quiz
Wat is waar?
1. Slagaders: wand dik, bloeddruk hoog 2. Aders: kleppen in armen en benen
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1: waar
2: nietwaar
D
1: nietwaar
2: waar
Slide 31 - Quiz
Tekst
Slagaders
Haarvaten
Aders
Gespierde wand
1 cellaag dik
Dunne wand, weinig gespierd
Vervoert bloed van hart af
Heeft kleppen
Hier is gaswisseling
Slide 32 - Drag question
Slagaders
Aders
Naar het hart toe
Van het hart af
Dikke gespierde wand
Dunne slappe wand
Kleppen over de gehele lengte
Kleppen alleen bij het hart
Bloed stroomt snel
Bloed stroomt langzaam
Slide 33 - Drag question
Wat is waar? 1. Aders: bloeddruk laag 2. Slagaders: dik, stevige, elastische wand
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1: waar
2: nietwaar
D
1: nietwaar
2: waar
Slide 34 - Quiz
Wat is waar? 1. Aders: bloed stroomt weg van de organen 2. Slagaders: liggen meestal diep in het lichaam
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1: waar
2: nietwaar
D
1: nietwaar
2: waar
Slide 35 - Quiz
Wat is waar? 1 Bij een aderlijke bloeding stroomt meer bloed weg dan bij een slagaderlijke bloeding 2 Bloeddruk wordt veroorzaakt doordat het hart bloed wegpompt