B&F, spelling, blok 5 week 2 les 1

Spelling: blok 5 week 2 les 1
Doel: leren schrijven van het cadeauwoord
1 / 34
next
Slide 1: Slide
SpellingBasisschoolGroep 6

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Spelling: blok 5 week 2 les 1
Doel: leren schrijven van het cadeauwoord

Slide 1 - Slide

Woorden met -teit

Slide 2 - Mind map

Woorden met -heid

Slide 3 - Mind map

Tropisch woord

Slide 4 - Mind map

Noem zoveel mogelijk woorden van het gidsrijtje.

Slide 5 - Open question

We oefenen met het klankgroepenwoord
1. het radiootje

2. het kettinkje


Slide 6 - Slide

Welke tijd?
Paul strijdt
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 7 - Quiz

Welke tijd?
Paul heeft gestreden
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 8 - Quiz

Welke tijd?
jij verbiedt
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 9 - Quiz

Welke tijd?
jij verbood
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 10 - Quiz

Welke tijd?
ik vocht
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 11 - Quiz

Welke tijd?
ik heb gevochten
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 12 - Quiz

Werkwoorden
Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd altijd stam + t, behalve bij ik en als jij erachter staat.
De stam is de ik-vorm: rennen, ik ren, dus ren is de stam.
Rennen:
Ik ren - hij rent - ren jij? (stam+t: ren + t = hij rent)
Binden:
Ik bind - hij bindt - bind jij? (stam+t: bind + t= hij bindt)

Slide 13 - Slide

Tegenwoordige tijd. Vul het werkwoord in: zwem
ik ............. Tom................. ...............jij?

Slide 14 - Open question

Tegenwoordige tijd. Vul het werkwoord in: wandel
ik ............. hij................. ...............jij?

Slide 15 - Open question

Tegenwoordige tijd. Vul het werkwoord in: houden
ik ............. de politie................. ...............jij?

Slide 16 - Open question

Instructie
Regel: Cadeauwoord. Ik hoor oo, maar ik schrijf eau 
(nummer 24)

-het cadeau
-het niveau




Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Oefendictee
Stappenplan
1.  Luister naar het woord
2. Zeg het hardop na
3. Denk na, welke categorieën zitten erin?
4. Typ het woord in
5. Controleer het woord
--> ga daarna verder, door op het pijltje te klikken

Slide 19 - Slide

Schrijf op:

Slide 20 - Open question

Schrijf op:

Slide 21 - Open question

Schrijf op:

Slide 22 - Open question

Schrijf op:

Slide 23 - Open question

Schrijf op:

Slide 24 - Open question

Schrijf op:

Slide 25 - Open question

Schrijf op:

Slide 26 - Open question

Wat is het hulpwerkwoord?
A
is
B
gestruikeld

Slide 27 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord?
A
is
B
gestruikeld

Slide 28 - Quiz

Wat is het onderwerp?
A
is
B
gestruikeld
C
De Finse atleet
D
een takje

Slide 29 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
A
is
B
gestruikeld
C
De Finse atleet
D
een takje

Slide 30 - Quiz

Wat is een voorzetsel?
A
is
B
een
C
over
D
takje

Slide 31 - Quiz

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
is
B
een
C
over
D
takje

Slide 32 - Quiz

Hoe ging de les?
A
Makkelijk
B
Moeilijk
C
Gemiddeld

Slide 33 - Quiz

Goed gewerkt!
Succes met de volgende les! 

Slide 34 - Slide