B&F, spelling, blok 5 week 2 les 5

• Spelling
• Basisschool
• Groep 6

Spelling: blok 5 week 2 les 5

Doel: herhaling van deze week

Noem thee woorden

Noem taxi woorden

Noem 3 verkleinwoorden die eindigen op -nkje

We oefenen met het klankgroepenwoord

1. het waterniveau

2. het reisbureau

Welke tijd?
het vriest

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Welke tijd?
het vroor

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Welke tijd?
het heeft gevroren

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Welke tijd?
wij hebben gestoven

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Welke tijd?
wij stuiven

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Welke tijd?
de man zwerft

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Welke tijd?
de man zwierf

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Welke tijd?
de man heeft gezworven

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Werkwoorden

Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd altijd stam + t, behalve bij ik en als jij erachter staat.

De stam is de ik-vorm: rennen, ik ren, dus ren is de stam.

Rennen:

Ik ren - hij rent - ren jij? (stam+t: ren + t = hij rent)

Binden:

Ik bind - hij bindt - bind jij? (stam+t: bind + t= hij bindt)

Tegenwoordige tijd. Vul het werkwoord in:
bereiden
ik ............. Tom................. ...............jij?

Tegenwoordige tijd. Vul het werkwoord in:
spieden
ik ............. Tom................. ...............jij?

Vul het werkwoord in: binden
Tegenwoordige tijd: de juf........................
Verleden tijd: de juf.........................
Voltooide tijd: de juf..........................

Instructie

Regel: Cadeauwoord. Ik hoor oo, maar ik schrijf eau 
(nummer 24)

-het cadeau
-het niveau

Oefendictee

Stappenplan
1.  Luister naar het woord
2. Zeg het hardop na
3. Denk na, welke categorieën zitten erin?
4. Typ het woord in
5. Controleer het woord
--> ga daarna verder, door op het pijltje te klikken

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Wat zijn de werkwoorden?

1. gevouwen
2. gilt
3. landt
4. centimeter

Wat zijn de persoonsvormen?

1. Esmee
2. gilt
3. Mijn gevouwen vliegtuig
4. landt

Wat zijn de onderwerpen?

1. een centimeter
2. gilt
3. Mijn gevouwen vliegtuig
4. Esmee

Wat is het voorzetsel?

1. Mijn
2. het
3. een
4. van

Wat zijn zelfstandig naamwoorden?

1. vliegtuig
2. gevouwen
3. water
4. centimeter

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?

1. vliegtuig
2. gevouwen
3. gilt
4. centimeter

Hoe ging de les?

1. Makkelijk
2. Moeilijk
3. Gemiddeld

Goed gewerkt!

Succes met de volgende les!