This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?
Wat? herhalen chapitre 5 + faire le bilan
Hoe? klassikaal en individueel
Tijd? 45 minuten
Hulp? boek + laptop
Klaar? slim stampen
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Il mange ..... chocolat (m.)
A
de la
B
du
Slide 5 - Quiz
Il achète..... baguettes.
A
des
B
de la
Slide 6 - Quiz
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Uitzonderingen.
Na de woorden aimer, adorer, préférer en détester komt altijd le, la, les, l' voor het zelfstandig naamwoord. Ook als er een ontkenning in de zin staat.
- j'aime le brocoli
-Je n'aime pas les choux de Bruxelles.
- Je déteste les choux de Bruxelles.
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Je ne mange pas..... pain
A
du
B
de
Slide 11 - Quiz
Il préfère ...... chocolat
A
du
B
de
C
la
D
le
Slide 12 - Quiz
Elle prend beaucoup .....tomates
A
de
B
des
Slide 13 - Quiz
Elle déteste ..... épinards.
A
des
B
les
Slide 14 - Quiz
Il aime .... éclairs au café.
A
les
B
des
Slide 15 - Quiz
J'achète un kilo ..... couscous.
A
du
B
de
C
le
Slide 16 - Quiz
Il prend deux litres ...... Coca-cola et un litre ..... Red bull.
A
de / de
B
le/le
Slide 17 - Quiz
Tu ne veux pas .... pommes?
A
les
B
de
Slide 18 - Quiz
Il n'y a plus .... chips
A
des
B
les
C
le
D
de
Slide 19 - Quiz
Venir - Présent
Nederlands
Frans
Ik kom
Je viens
Jij komt
Tu viens
Hij / Zij / Men komt
Il / Elle / On vient
Wij komen
Nous venons
Jullie komen / U komt
Vous venez
Zij komen
Ils / Elles viennent
Slide 20 - Slide
Venir - passé composé
Nederlands
Frans
Ik ben gekomen
Je suis venu(e)
Jij bent gekomen
Tu esvenu(e)
Hij is gekomen / Zij is gekomen / Men is gekomen
Il estvenu / Elle estvenue / On estvenu(e)(s)
Wij zijn gekomen
Nous sommes venu(e)s
Jullie zijn gekomen / U bent gekomen
Vous êtesvenu(e)(s)
Zij zijn gekomen
Ils sontvenus / Elles sontvenues
Let op: venir wordt met être vervoegd, dus je moet soms iets aan het voltooid deelwoord toevoegen