H3 NK Kapitel 2 E (A)

Guten Tag!
* Jassen uit
* telefoon in de tas
* boek/schrift op tafel
timer
3:00
1 / 22
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Guten Tag!
* Jassen uit
* telefoon in de tas
* boek/schrift op tafel
timer
3:00

Slide 1 - Slide

Willkommen Havo 3
Woche 3 - Stunde 1
1e en 4e naamval

Slide 2 - Slide

Heute
Am Ende dieser Stunde ...
  • ... weet ik het persoonlijk voornaamwoord in de 1e en 4e naamval.
  • ... kan ik het persoonlijk voornaamwoord in de 1e en 4e naamval gebruiken.

Slide 3 - Slide

Hausaufgabenkontrolle: Aufgabe 14, Seite 61

Slide 4 - Slide

Hausaufgabenkontrolle: Lernliste
de voet
de griep
de verkoudheid
het gezicht
de hooikoorts
de spierpijn
het lichaam
de mond




  • der Fuß
  • die Grippe
  • die Erkältung
  • das Gesicht
  • der Heuschnupfen
  • der Muskelkater
  • der Körper
  • der Mund

Slide 5 - Slide

Persoonlijk voornaamword (Personalpronomen)?
  • ich
  • du
  • er/ sie/ es
  • wir
  • ihr
  • sie/ Sie 

Slide 6 - Slide

Grammatik A, Seite 67

Slide 7 - Slide

Ontleden
De naamvallen worden in het Duits niet alleen gebruikt na een voorzetsel, maar ook om aan te geven of het om het onderwerp, meewerkend voorwerp of een lijdend voorwerp in de zin gaat. 

Als er geen voorzetsel in een zin staat, dan moet je ontleden om de juiste naamval te bepalen. 

Slide 8 - Slide

De 1e naamval of Nominativ gebruik je als het persoonlijk voornaamwoord het onderwerp in de zin is.
De 1e naamval (= Nominativ) gebruik je als het persoonlijk voornaamwoord het onderwerp in de zin is.

Ik ga naar de dokter. 

Ich gehe zum Arzt. 
Ik is het onderwerp in de zin. 
Het onderwerp vindt je door de vraag te stellen: wie/wat+gezegde?

Wie gaat? = ik = ich

Slide 9 - Slide

De 4e naamval (= Akkusativ) gebruik je als het persoonlijk voornaamwoord het lijdend voorwerp in de zin is.

De dokter opereert mij.  

Der Arzt operiert mich
mij is het lijdend voorwerp in de zin. 
Het lijdend voorwerp vindt je door de vraag te stellen: wie/wat+gezegde+onderwerp?

Wie opereert de dokter? = mij = mich

Slide 10 - Slide

Voorzetsels met de 4e naamval
  • durch - door
  • für - voor
  • gegen - tegen
  • ohne - zonder
  • um - om
  • bis - tot
  • entlang - langs
uitleg

Slide 11 - Slide

Stappenplan persoonlijk voornaamwoord
Stap 1: VOORZETSEL - Staat er een voorzetsel in de zin? Dan volg je die op. Een voorzetsel is dominant. 

Stap 2: ONTLEDEN - als er geen voorzetsels staat in de zin, moet je gaan ontleden. 
1. Wie of wat + gezegde? = onderwerp
2. Wie of wat + gezegde + onderwerp? = lijdend voorwerp

Slide 12 - Slide

Tip:
het onderwerp in de zin staat ALTIJD in de 1e naamval.

Slide 13 - Slide

nog een tip:
het lijdend voorwerp in de zin staat ALTIJD in de 4e naamval

Slide 14 - Slide

Eine Übersicht
1e
ich
du
er
sie
es
wir
ihr
sie/Sie
4e
mich
dich
ihn
sie
es
uns
euch
sie/Sie

Slide 15 - Slide

Übung macht den Meister!
Auf geht's!

Slide 16 - Slide

Aufgabe 20, Seite 67

Slide 17 - Slide

LÖSUNG: Aufgabe 20, Seite 67

Slide 18 - Slide

Aufgabe 21, Seite 67
  1. dich
  2. Er / ihn
  3. mich / ich
  4. ihr / euch

Slide 19 - Slide

Aufgabe 22, Seite 68
  1. Wir / uns
  2. Sie
  3. ich / dich
  4. du
  5. ich
  6. Ich / du / Er / dich

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Hausaufgaben
Machen:
- Aufgabe 26, Seite 70
- Aufgabe 27, Seite 70
- Aufgabe 28, Seite 70

Lernen:
- Grammatik A, Seite 67

Slide 22 - Slide