B1r unit 4 does en goes

Unit 4 
  • woordjes opschrijven (5 min) 
  • grammatica bezittelijk voornaamwoord (herhaling)
  • grammatica do en go (10 min) 
  • opdrachten maken (20 min) 
1 / 14
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Unit 4 
  • woordjes opschrijven (5 min) 
  • grammatica bezittelijk voornaamwoord (herhaling)
  • grammatica do en go (10 min) 
  • opdrachten maken (20 min) 

Slide 1 - Slide

Regels 
  • Niet door mijn uitleg heen praten
  • Heb je een vraag, steek dan je hand op
  • Geen telefoons 

Slide 2 - Slide

Leerdoelen 
  • Je kunt woorden uit lesson 1 en 2 in het Engels opschrijven en deze vertalen. 
  • Je kunt bezittelijke voornaamwoorden in het Engels toepassen in zinnen.  
  • Je kunt de werkwoorden 'do' en 'go' in het Engels toepassen in zinnen.

Slide 3 - Slide

woordjes opschrijven
timer
5:00

Slide 4 - Slide

Grammatica bezittelijk voornaamwoord 

Slide 5 - Slide

Wat valt je op?
Dat is mijn boek.
Ik heb jouw tas.
Het is hun naam.
Dat is jullie broer. 

Slide 6 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
  1. Dat is mijn boek. 
  2. Ik heb jouw tas.
  3. Zijn favoriete kleur is geel.
  4. Haar zus is boos.
  5. Wat is zijn/haar naam?
  6. Onze kat is grijs.
  7. Dat is jullie broer.
  8. Het is hun naam.

  1. That is my book.
  2. I have your bag.
  3. His favourite colour is yellow.
  4. Her sister is mad.
  5. What is its name?
  6. Our cat is gray.
  7. That is your brother.
  8. That is their name. 

Slide 7 - Slide

Grammatica to do en to go 

Slide 8 - Slide

  
  1. I go to the gym.
  2. You go to the cinema.
  3. He goes to the farm.
  4. She goes to the dentist.
  5. It goes to the factory.
  6. we go to the hairdresser.
  7. They go to the concert.
  8. You go to school.

  1. Ik ga naar de sportschool.
  2. Jij gaat naar de bioscoop.
  3. Hij gaat naar de boerderij.
  4. Zij gaat naar de tandarts.
  5. Het gaat naar de fabriek.
  6. Wij gaan naar de kapper.
  7. Zij gaan naar het concert.
  8. Jullie gaan naar school.
tegenwoordige tijd: present simple - to go 

Slide 9 - Slide


  1. I do my best.
  2. You do your best.
  3. She does her best.
  4. He does his best.
  5. It does its best.
  6. We do our best.
  7. They do their best.
  8. You do your best.

  1. Ik doe mijn best.
  2. Jij doet je best.
  3. Zij doet haar best.
  4. Hij doet zijn best.
  5. Het doet zijn best.
  6. Wij doen onze best.
  7. Zij doen hun best.
  8. Jullie doen je best.
tegenwoordige tijd: present simple - to do

Slide 10 - Slide

uitleg opdrachten 4.4 a,b,c
Opdracht A: vragen over films.
Opdracht B:luisterfragmenten met vragen over een film.
Opdracht C: luisterfragmenten met vragen over stem acteurs.

Slide 11 - Slide

maak nu de opdrachten A t/m C van unit 4.4 
timer
15:00

Slide 12 - Slide

Wat heb je geleerd van deze les?

Slide 13 - Open question

Wat vonden jullie van deze les? (tips en tops)

Slide 14 - Open question