Quizvragen over de woorden uit de woordenlijst beantwoorden
Doelen 1) Je kunt het woord noemen als je de betekenis, het synoniem, de tegenstelling of de zin (met .....) hoort.
2) Je kunt de categorie, een voorbeeld, een associatie (waar denk je
aan?) noemen als je het woord hoort.
3) Je kunt vragen (wie, wat, waar enz.) beantwoorden over het woord.
4) Je kunt het meervoud, de trappen van vergelijking, de vervoeging
van het werkwoord of de combinatie noemen als je het woord hoort.
5) Je kunt het woord spellen als je het woord hoort.
6) Je kunt de betekenis noemen of een zin maken als je het woord hoort.