This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Welkom V6
1: test je begrippen: online quiz 'afweer'
2: vragen voor de toets?
3: lessenwerk
Slide 1 - Slide
Wat is een antigen?
A
Een eiwit dat het lichaam gebruikt voor bescherming tegen ziekteverwekkers
B
een lichaamsvreemd molecuul dat een afweereactie oproept
C
Een binnengedrongen bacterie of virus
D
een lichaamscel die wordt aangevallen door een binnegedrongen micro-organisme
Slide 2 - Quiz
Wat is een plasmacel?
A
Een gedifferentieerde B-cel die antistoffen aanmaakt
B
Een synoniem voor 'witte bloedcel' of 'lymfocyt'
C
Een gedifferentieerde T-helpercel die het afweersysteem reguleert
D
Een voorstadium van een macrofaag die nog in het bloed circuleert
Slide 3 - Quiz
Welke cel presenteert geen MHC-II?
A
Macrofaag
B
B-cel
C
Dendritische cel
D
Cytotoxische T-cel
Slide 4 - Quiz
Welke bewering over MHC-1 is onjuist?
A
MHC staat voor 'major histocompatibility complex'
B
Op MHC-1 worden lichaamseigen en lichaamsvreemde antigenen gepresenteerd
C
MHC-1 wordt gepresenteerd door alle lichaamscellen
D
Beweringen A, B en C zijn alle drie juist
Slide 5 - Quiz
Een baby is in de eerste weken na de geboorte beschermd tegen infectieziekten. Dit komt door:
A
natuurlijke, actieve immunisatie
B
natuurlijke, passieve immunisatie
C
kunstmatige, actieve immunisatie
D
kunstmatige, passieve immunisatie
Slide 6 - Quiz
Een vaccin bevat...
A
Antigenen van lymfocyten
B
Een hormoon dat immuniteit opwekt
C
Geïnactiveerde ziekteverwekkers
D
Antistoffen die binnendringende micro-organismen herkennen
Slide 7 - Quiz
Waaruit bestaat het humorale afweersysteem?
A
Fagocyten
B
Cytotoxische T-cellen
C
T-lymfocyten
D
B-lymfocyten
Slide 8 - Quiz
Wat is de functie van cytokines?
A
Ze trekken witte bloedcellen aan naar een infectiehaard.
B
Ze verwijden bloedvaten rond een ontstekingshaard.
C
Ze zetten aan tot een ontstekingsreactie.
D
Ze stimuleren lymfocyten om zich te delen en om zelf cytokinen te produceren.
Slide 9 - Quiz
Bianca raakt geinfecteerd met een virus. Ze wordt niet ziek. Welk soort immuumreactie heeft ze hoogstwaarschijnlijk gehad?
A
Specifieke immuumreactie
B
Secundaire immuumreactie
C
Directe immuumreactie
D
Primaire immuumreactie
Slide 10 - Quiz
Welke cel is werkzaam als iemand passief is geimmuniseerd?
A
T-lymfocyten
B
Plasmacellen
C
B-lymfocyten
D
Geen van allen
Slide 11 - Quiz
Iemand heeft bloedgroep B. Van welke donor kan deze persoon bloed ontvangen?
A
Van iemand met bloedgroep B
B
Van iemand met bloedgroep B of bloedgroep O
C
Van iemand met bloedgroep B of bloedgroep AB
D
Van iemand met bloedgroep B, AB of O
Slide 12 - Quiz
Wanneer levert de rhesus-factor problemen op bij een zwangerschap?
A
Moeder: rh+
Kind: rh-
B
Moeder: rh+
Kind: rh+
C
Moeder: rh-
Kind: rh-
D
Moeder: rh-
Kind: rh+
Slide 13 - Quiz
In welk of welke typen vocht kunnen antistoffen voorkomen?
A
Alleen in bloed
B
In bloed, lymfe en weefselvloeistof
C
In bloed en lymfe
D
In bloed, lymfe, weefselvloeistof en traanvocht
Slide 14 - Quiz
In de volgende gevallen worden bij de mens weefsels overgebracht:
1 bij een harttransplantatie, 2 bij een transfusie waarbij iemand met bloedgroep AB Rh- voor de eerste keer bloed krijgt van iemand met bloedgroep AB Rh+, 3 bij een bypass-operatie, waarbij een stukje bloedvat uit een been van een patiënt wordt overgebracht naar zijn hart.
Wanneer ontstaat een afweerreactie bij de ontvanger?