Dictionary (prepositions & phrases)

1 / 19
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

This lesson contains 19 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Aan het eind van deze les weet je hoe en welke woorden je op kan zoeken in een EN-NL woordenboek.

Slide 4 - Slide

Who here uses dictionary's or other reference books like encyclopedia's or atlases?

Wie gebruikt woordenboeken of andere naslagwerken,
zoals encyclopedieën, atlassen?

Slide 5 - Slide

Who here makes use of online search tools like Google Translate, Wikipedia, the ELO or social media?

Wie zoekt online, met Google Translate, Wikipedia,
via ELO of social media?

Slide 6 - Slide

How do you assess the information? What is the potential danger of Google Translate or other online sources?

Hoe beoordeel je informatie? Wat is het gevaar van
Google Translate en andere online
bronnen?

Slide 7 - Slide

Put the letters in the correct alphabetical order
  • W
  • F
  • O
  • L
  • D
timer
1:00

Slide 8 - Slide

Put the words in the correct alphabetical order
  • consult
  • construct
  • consider
  • consumer
  • constrain
  • connect
timer
2:00

Slide 9 - Slide

Put the words in the correct alphabetical order
  • treat
  • together
  • threat
  • thong
  • throat
  • tight
timer
2:00

Slide 10 - Slide

Look up the meaning of these words using the DICTIONARY!
  • mischief
  • vacancy
  • affirmation
  • congenital
  • usually 
timer
5:00

Slide 11 - Slide

On the next five slides you'll be shown English sentences. 
One of the words in the sentence can't be found in the dictionary in the form it is in.  Tell me which one and why?

Op de volgende 5 slides zie je Engelse zinnen. Een van de woorden uit de zin staat niet in die hoedanigheid in het woordenboek. Vertel mij welk woord en waarom?

Slide 12 - Slide

She walks to work every day.
  • Walks
  •  Het gaat hier om een werkwoord (VERB)
  • Werkwoorden staan enkel als stam in het woordenboek
  • Ga dus altijd terug naar de stam van het werkwoord als je het op wilt zoeken in het woordenboek!
  • In dit geval ''walk''

Slide 13 - Slide

The soup is colder than usual.
  • Colder
  • Het gaat hier om een vergrotende trap (COMPARATIVE)
  • Vergrotende en overtreffende trappen staan enkel als stam in het woordenboek
  • Ga dus altijd terug naar de stam van het bijvoeglijk naamwoord (ADJECTIVE) als je het op wilt zoeken in je woordenboek! (In dit geval ''cold'')

Slide 14 - Slide

What were you waiting for?
  • Waiting
  •  Het gaat hier om een werkwoord (VERB)
  • Werkwoorden staan enkel als stam in het woordenboek
  • Ga dus altijd terug naar de stam van het werkwoord als je het op wilt zoeken in het woordenboek!
  • In dit geval ''wait''

Slide 15 - Slide

A thousand yellow cars.
  • Cars 
  • Het gaat hier om een meervoudsvorm (PLURAL)
  • Zelfstandig naamwoorden (NOUN) staan enkel als stam in het woordenboek. 
  • Ga dus altijd terug naar de stam van het werkwoord als je het op wilt zoeken in het woordenboek!
  • In dit geval ''car''

Slide 16 - Slide

They are the friendliest people on earth.
  • Friendliest
  • Het gaat hier om een vovertreffende trap (SUPERLATIVE)
  • Vergrotende en overtreffende trappen staan enkel als stam in het woordenboek.
  • Ga dus altijd terug naar de stam van het bijvoeglijk naamwoord (ADJECTIVE) als je het op wilt zoeken in je woordenboek! (In dit geval ''friendly'') 

Slide 17 - Slide

Schrijf op waar deze woorden naar verwijzen. 

  1. are
  2. had
  3. done
  4. threw
  5. grown
  6. gotta
  7. analyze
  8. esthetics
Example:

Did verwijst naar do

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide