Grammatica woordsoorten vervolg: hww zww lw bijv nw znw

Welkom klas 1
Leg je spullen op tafel. 
Begin met lezen in je leesboek!
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom klas 1
Leg je spullen op tafel. 
Begin met lezen in je leesboek!

Slide 1 - Slide

Programma

1. Lezen 

2. Uitleg lidwoord, bijvoeglijk naamwoord en zelfstandig naamwoord

3. Uitleg zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord

4. NUMO

Wat leer je deze les?
1. Je leert wat een zelfstandig werkwoord is
2. Je leert wat een hulpwerkwoord is
3. Je leert wat een aanwijzend voornaamwoord is
4. Je leert wat een vragend voornaamwoord is

Slide 2 - Slide

De woordsoorten

1. zelfstandig naamwoord (abstract, concreet en eigennaam)

1. lidwoorden (bepaalde en onbepaalde)

2. bijvoeglijk naamwoord (stoffen)

3. zelfstandig werkwoord

3. hulpwerkwoord


Slide 3 - Slide

Lidwoorden
Staan voor een zelfstandig naamwoord:
de - het - een

onbepaald lidwoord:
een
bepaald lidwoord:
de - het

Slide 4 - Slide

Zelfstandig naamwoorden

De volgende woorden zijn zelfstandige naamwoorden:
namen van dingen die je kunt aanraken;
namen van mensen;
namen van gevoelens en andere dingen die je niet kunt aanraken.
Hoe herken je ze?
Je kunt er vaak een lidwoord (de, het of een) voor zetten.
Ze zijn zelfstandig; ze hebben in hun eentje al veel betekenis.


Slide 5 - Slide

Bijvoeglijk naamwoorden

Bijvoeglijk naamwoord
Bijvoeglijke naamwoorden horen bij een zelfstandig naamwoord.
Ze vertellen meer over het zelfstandig naamwoord.
Ze beschrijven het zelfstandig naamwoord.
Soms staan ze voor een zelfstandig naamwoord, zoals bij het sportieve meisje.
Ze kunnen ook op een andere plaats in de zin staan: het meisje is sportief.
Ze hebben twee vormen, zoals in de jongen is lief of de lieve jongen.
Er kunnen veel verschillende bijvoeglijke naamwoorden bij één zelfstandig naamwoord voorkomen.
Controleer altijd of het woord dat je een bijvoeglijk naamwoord noemt echt een zelfstandig naamwoord beschrijft.



Slide 6 - Slide

Zelfstandig naamwoord
Geen zelfstandig naamwoord
Glas
Prachtig
Honden
Vriendschap
voor
Hengelo
die
alweer

Slide 7 - Drag question

Zelfstandig naamwoord
Geen zelfstandig naamwoord
blauw
stapelbed
Sanne
waar
waterflesje
Paul
buiten

Slide 8 - Drag question

Wat is GEEN zelfstandig naamwoord?
A
paard
B
school
C
liefde
D
mooi

Slide 9 - Quiz

Welke woorden zijn abstracte zelfstandige naamwoorden?
A
twijfel, gedoe, bank
B
gedoe, geluk, liefde
C
geluk, veter, liefde
D
verdriet, veter, gedoe

Slide 10 - Quiz

Wat zijn de & het?
A
bepaalde lidwoorden
B
onbepaalde lidwoorden

Slide 11 - Quiz

Hoeveel bijvoeglijke naamwoorden tel je in deze zin:
Nik heeft zijn hoge cijfers te danken aan zijn irritante, maar slimme zusje.
A
twee
B
één
C
vier
D
drie

Slide 12 - Quiz

Zelfstandig werkwoord (zww)
1. Als er maar één werkwoord in de zin staat is dit ALTIJD het zelfstandig werkwoord.
2. Het geeft aan wat het onderwerp doet: tennissen, huilen, studeren.
3. Er kan maar één zww in een zin staan!

Bij de bakker koop je echt lekker brood. 
Een avond gamen kost veel concentratie.
PSV wordt dit jaar waarschijnlijk geen kampioen.





Slide 13 - Slide

Hulpwerkwoord (hww)
1. Hulpwerkwoorden komen voor in zinnen met meer dan één werkwoord.
2. Ze 'helpen' om het gezegde te maken: hebben, zijn, worden, zullen, kunnen, mogen.

  • Bij de bakker kun je echt lekker brood kopen.  
  • Een avond gamen zal veel concentratie kosten.
  • PSV zal dit jaar waarschijnlijk geen kampioen worden.
                                 Let op: ZWW staat meestal achteraan in de zin!

Slide 14 - Slide

Zij zou wel een nieuwe jas willen kopen
zou

willen

kopen
timer
0:30
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
hulpwerkwoord

Slide 15 - Drag question

Wij hebben haar helaas niet kunnen helpen. 
hebben

kunnen

helpen
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
hulpwerkwoord

Slide 16 - Drag question

Wij hadden misschien met dat project mee kunnen doen. 
hadden

kunnen

meedoen
timer
0:20
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
hulpwerkwoord

Slide 17 - Drag question