Grammatica woordsoorten vervolg: H3+H4

Welkom klas 1
Leg je spullen op tafel. 
Begin met lezen in je leesboek!
timer
20:00
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom klas 1
Leg je spullen op tafel. 
Begin met lezen in je leesboek!
timer
20:00

Slide 1 - Slide

Programma

1. Lezen 

2. Herhaling vorige les

3. Uitleg zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord

3. Zelfstandig werken + uitleg aanwijzende en vragende voornaamwoorden

4. Afsluiting 

Wat leer je deze les?
1. Je leert wat een zelfstandig werkwoord is
2. Je leert wat een hulpwerkwoord is
3. Je leert wat een aanwijzend voornaamwoord is
4. Je leert wat een vragend voornaamwoord is
Weektaak vorige week:
Blz. 30-31 opdr. 1, 2, 3, 4
Blz. 60-61 opdr. 1, 2, 3, 4

Weektaak DEZE week:
Blz. 90-91 opdr. 1, 2, 4
Blz. 120-121 opdr. 1, 2, 4

Slide 2 - Slide

De woordsoorten

1. zelfstandig naamwoord (abstract, concreet en eigennaam)

1. lidwoorden (bepaalde en onbepaalde)

2. bijvoeglijk naamwoord (stoffen)

3. zelfstandig werkwoord

3. hulpwerkwoord

4. aanwijzend voornaamwoord

4. vragend voornaamwoord

Slide 3 - Slide

Noteer: zn, lw, bv
  1. Vorige week hebben de leuke leerlingen van Mariënburg Sinterklaas gevierd op school.
  2. Vorige week hebben de leuke leerlingen van Mariënburg Sinterklaas gevierd op school.
  3. de = BLW
  4. Mariënburg & Sinterklaas = ZN-E





Slide 4 - Slide

Wat is GEEN zelfstandig naamwoord?
A
paard
B
school
C
liefde
D
mooi

Slide 5 - Quiz

Hoe noem je deze woorden: Adidas, Maaike, Friesland, Feyenoord
A
abstracte zelfstandige naamwoorden
B
concrete zelfstandige naamwoorden
C
zelfstandige naamwoorden eigennaam
D
bijvoeglijke naamwoorden

Slide 6 - Quiz

Welke woorden zijn abstracte zelfstandige naamwoorden?
A
twijfel, gedoe, bank
B
gedoe, geluk, liefde
C
geluk, veter, liefde
D
verdriet, veter, gedoe

Slide 7 - Quiz

Wat zijn de & het?
A
bepaalde lidwoorden
B
onbepaalde lidwoorden

Slide 8 - Quiz

Hoeveel bijvoeglijke naamwoorden tel je in deze zin:
Nik heeft zijn hoge cijfers te danken aan zijn irritante, maar slimme zusje.
A
twee
B
één
C
vier
D
drie

Slide 9 - Quiz

Zelfstandig werkwoord (zww)
1. Als er maar één werkwoord in de zin staat is dit ALTIJD het zelfstandig werkwoord.
2. Het geeft aan wat het onderwerp doet: tennissen, huilen, studeren.
3. Er kan maar één zww in een zin staan!

Bij de bakker koop je echt lekker brood. 
Een avond gamen kost veel concentratie.
PSV wordt dit jaar waarschijnlijk geen kampioen.





Slide 10 - Slide

Hulpwerkwoord (hww)
1. Hulpwerkwoorden komen voor in zinnen met meer dan één werkwoord.
2. Ze 'helpen' om het gezegde te maken: hebben, zijn, worden, zullen, kunnen, mogen.

  • Bij de bakker kun je echt lekker brood kopen.  
  • Een avond gamen zal veel concentratie kosten.
  • PSV zal dit jaar waarschijnlijk geen kampioen worden.
                                 Let op: ZWW staat meestal achteraan in de zin!

Slide 11 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw)
  • 1. Een aanwijzend voornaamwoord wijst een mens, dier of een ding aan:
  • - deze, die, dit, dat, zulke, zo'n, dergelijke, zelf, hetzelfde, dezelfde.

  • - deze witte iPhone vind ik mooier dan zo'n zwarte. Vind jij dat ook?

  • Let op: 
  • Dat en die zijn alleen aanw. vnw. als je ze kunt vervangen door dit en deze. 
  • Woorden die een plaats of richting (daarheen, daarlangs) aangeven zijn geen aanw. vnw. 




Slide 12 - Slide

Vragend voornaamwoord (vr. vnw.)
  • 1. Er zijn vier vragende voornaamwoorden: wie, wat, welk(e), wat voor een.
  • 2. Meestal staan ze aan het begin van een vraag. 

  • - Wie van jullie wil even een boodschap voor me doen?
  • - Naar welk land ga je op vakantie (zodra het weer mag)?
  • Let op:
  • Wie en wat zijn geen vr. vnw. als ze terugwijzen naar een eerder genoemd woord: Die leuke jongen over wie je me zonet vertelde, zwaait naar je!





Slide 13 - Slide

Aan de slag

1. Lezen 

2. Herhaling vorige les

3. Uitleg zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord

3. Zelfstandig werken 

4. Afsluiting 

Weektaak vorige week:
Blz. 30-31 opdr. 1, 2, 3, 4
Blz. 60-61 opdr. 1, 2, 3, 4

Weektaak DEZE week:
Blz. 90-91 opdr. 1, 2, 4
Blz. 120-121 opdr. 1, 2, 4

Klaar met de weektaken?

1. Kijk je opdrachten na.
2. Speel een Quizizz (kom naar me toe voor de code)

timer
1:00

Slide 14 - Slide

Aan de slag
timer
1:00
Weektaak:
Blz. 30-31 opdr. 1, 2, 3, 4
Blz. 60-61 opdr. 1, 2, 3, 4

Klaar? Zelf nakijken. 
Gezamenlijk: Quizizz

Zelfstandig Quizizz maken? Ga naar:
joinmyquiz.com

ZN = 46828100
LW = 40733252
BN = 38505028

Slide 15 - Slide

Afsluiting

1. zelfstandig naamwoord (abstract, concreet en eigennaam)

1. lidwoorden (bepaalde en onbepaalde)

2. bijvoeglijk naamwoord (stoffen)

3. zelfstandig werkwoord

3. hulpwerkwoord

4. aanwijzend voornaamwoord

4. vragend voornaamwoord

  • Wie van jullie heeft vorige week het huiswerk niet kunnen maken?

  • wie = vr. vnw.
  • heeft, kunnen = hww
  • vorige = bijv. nw
  • week, huiswerk = zn
  • het = lw
  • maken = zww

Slide 16 - Slide