L2a 2. März - Schwache Verben d/t

Schwache Verben 
Präsens (ott) d/t regel
De meeste Duitse ww kun je volgens de Feesttenten, Friettenten
Feesteten eten regels vervoegen. Wat dit precies inhoudt kom je bij de volgende dia's achter. Feesteten eten regel (leer je volgend jaar). 

Schrijf de uitleg (witte dia's) in je schrift!
1 / 23
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Schwache Verben 
Präsens (ott) d/t regel
De meeste Duitse ww kun je volgens de Feesttenten, Friettenten
Feesteten eten regels vervoegen. Wat dit precies inhoudt kom je bij de volgende dia's achter. Feesteten eten regel (leer je volgend jaar). 

Schrijf de uitleg (witte dia's) in je schrift!

Slide 1 - Slide

Ezelsbruggetjes voor het vervoegen van zwakke werkwoorden

feesttenten
friettenten

Noteer deze regel en uitleg in je schrift!!

Slide 2 - Slide

This video is no longer available
Welke video was dit?
Wil je extra uitleg over het vervoegen van deze werkwoordgroepen? Bekijk dan deze video's.
feesttenten
friettenten

Slide 3 - Slide

Sleep de onderstaande zinen naar het juiste plaatje, dus wanneer pas je welke regel toe?  
Stam op x
Stam op p 
Stam op z
Stam op f
Stam op ß
Stam op s
Stam op m

Slide 4 - Drag question

Sleep de uitgangen naar de juiste regels. 
ich stam + e
du stam + st
er/sie/es stam + t
wir stam + en
ihr stam + t
wir stam + en
sie/Sie stam + en 
ich stam + e
du stam + t
er/sie/es stam + t
ihr stam + t
sie/Sie stam + en 

Slide 5 - Drag question

(machen) ich ...... meine Hausaufgaben.
A
mache
B
machst
C
macht
D
machen

Slide 6 - Quiz

(tanzen) Du...... mit meiner Freundin.
A
tanze
B
tanzst
C
tanst
D
tanzt

Slide 7 - Quiz

(lesen) Wir ...... ein schönes Buch.
A
lese
B
lest
C
lesen

Slide 8 - Quiz

(lesen) Wir ...... ein schönes Buch.
A
lese
B
lest
C
lesen

Slide 9 - Quiz

(trainieren) Ihr ..... jeden Tag.
A
trainiere
B
trainierst
C
trainiert
D
trainieren

Slide 10 - Quiz

(kochen) Er ...... eine Suppe.
A
koche
B
kochst
C
kocht
D
koche

Slide 11 - Quiz

(heißen) Wie ..... du denn?
A
heiße
B
heißt
C
heißst
D
heisst

Slide 12 - Quiz

Welke bewering is juist?
A. Eindigt de stam op een s-klank, dan gebruik je de friettenten regel.
B. Eindigt de stam op een andere letter dan een s-klank, dan gebruik je de feesttenten regel.
A
Alleen bewering A is goed
B
Alleen bewering B is goed
C
Beide beweringen zijn fout
D
Beide beweringen zijn goed

Slide 13 - Quiz

Werkwoorden vervoegen
Präsens (tt)
De laatste dia/vraag heb je waarschijnlijk niet goed beantwoord. Heb je dit wel gedaan....mijn complimenten! Er bestaat namelijk nog een regel om ww te vervoegen en dit gaat om ww waarvan de stam op een d/t eindigt en in sommige gevallen ook op een n/m. 

Schrijf de uitleg (witte dia's), die na deze dia volgen, in je schrift!

Slide 14 - Slide

Stam op d/t (of m/n)
(schrijf op)
Eindigt een stam op d of t, dan pas je altijd de feesteten eten regel toe. 

Eindigt de stam op een m of n dan gebruik je deze regel alleen in het geval dat je het niet uit kunt spreken. Hier leer je in de volgende jaren meer over. 

Slide 15 - Slide

Stam op d/t (of m/n)
(schrijf op)
Eindigt een stam op d of t, dan beginnen alle uitgangen met een e

Dit betekent dat er een extra e tussen de stam en de uitgang komt bij du, er/sie/es/man en bij ihr. 

Slide 16 - Slide

De vervoeging
(feesteten eten)
ich stam + e
du stam + est
er/sie/es/man stam + et
wir stam + en (hele ww)
ihr stam + et
sie/Sie stam + en (hele ww)


Waarom nu feesteten eten
Als je alle uitgangen achter elkaar plakt en je zet er F voor staat er: feesteten eten!

Slide 17 - Slide

De vervoeging
(feesteten eten)
Vervoeg maar eens het ww: reden. 
Dus....

Ich rede
Du ......

Slide 18 - Slide

De vervoeging
(feesteten eten)
Antwoord
stam = red
ich rede
du redest
er/sie/es/man redet
wir reden
ihr redet
sie/Sie reden
Had je het goed? 

Slide 19 - Slide

De vervoeging
(feesteten eten)
Vervoeg nu ook maar eens het ww: arbeiten. 

Slide 20 - Slide

De vervoeging
(feesteten eten)
Antwoord
stam = arbeit
ich arbeite
du arbeitest
er/sie/es/man arbeitet
wir arbeiten
ihr arbeitet
sie/Sie arbeiten
Had je het goed?  

Slide 21 - Slide

De vervoeging
(feesteten eten)
Let op! Die extra e voeg je ook bij het voltooid deelwoord toe. 
Ich habe geredet
Du hast gearbeitet







Slide 22 - Slide

Üben und Hausaufgaben
Jetzt machst du die Aufgaben 4.3, 4.4, 4.5 und 18.4 im Arbeitsbuch B oder online.

Bist du fertig, dann kannst du, auf dieser Seite, noch ein bisschen üben: 
Verbuga (klik bij Zeitformen Präsens aan en kies dan alleen voor ww bij de regelmäßige Verben)

Slide 23 - Slide