2M Op Niveau Over taal Blok 1-3

1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

grasveld - weide
spijker - nagel
Deze woorden zijn voorbeelden van:
A
Homoniemen
B
Antoniemen
C
Homofonen
D
Synoniemen

Slide 2 - Quiz

grasveld - weide
spijker - nagel
Deze woorden zijn voorbeelden van:
A
Homoniemen
B
Antoniemen
C
Homofonen
D
Synoniemen

Slide 3 - Quiz

Juist of onjuist?

Homofonen zijn woorden die hetzelfde klinken, maar hebben een andere spelling en betekenis.
A
juist
B
onjuist

Slide 4 - Quiz

Fries is een voorbeeld van een....
A
standaardtaal
B
dialect
C
regiolect
D
groepstaal

Slide 5 - Quiz

Benoem het effect van de opvulwoorden in deze zin:
Wilt u misschien even aan de kant gaan?
A
versterkend
B
verzachtend
C
het klinkt wollig
D
storend

Slide 6 - Quiz

Wat doet beeldspraak?
A
Het roept een beeld op in je hoofd.
B
Het maakt wat je zegt leuker.

Slide 7 - Quiz

Daar kraait geen haan naar.

Dit is een voorbeeld van...
A
letterlijk taalgebruik
B
figuurlijk taalgebruik

Slide 8 - Quiz

Vul het juiste werkwoord in:

De fabrikant vertrouwt op de kwaliteit van zijn producten en ..... dat ze zeker vijf jaar meegaan.
A
begrijpt
B
informeert
C
wil
D
garandeert

Slide 9 - Quiz

Vul het juiste woord in:

Het paleis is op maandag niet ..... voor het publiek.
A
openbaar
B
beschikbaar
C
toegankelijk
D
bereid

Slide 10 - Quiz

Wat betekent nadelig?
A
zonder doel
B
schadelijk
C
geen deel van
D
niet deelbaar

Slide 11 - Quiz

Wat betekent schichtig?
A
schuw
B
verdrietig
C
netjes
D
zo snel als een bliksem

Slide 12 - Quiz

Wat betekent cruciaal?
A
onmisbaar
B
goed
C
kleurrijk
D
beslissend

Slide 13 - Quiz

Wat betekent gelaat?
A
hoofdhuid
B
talent
C
gezicht
D
afgelopen

Slide 14 - Quiz

Hoe maak je nieuwe woordvormen?

Slide 15 - Open question

Welk woord is een afleiding?
A
besparing
B
spaarpot

Slide 16 - Quiz

Welk woord is een samenstelling?
A
levensloop
B
levendig

Slide 17 - Quiz

Wat is een grondvorm?

Slide 18 - Open question

Wat is de grondvorm van deze woorden?

wandelaar, emotioneel, leesbaar, nachtelijk

Slide 19 - Open question

Wat is de functie van opvulwoorden?

Slide 20 - Open question

Noteer de vier taalvarianten.

Slide 21 - Open question

Wat is een verhaspeling?

Slide 22 - Open question


A

Slide 23 - Quiz