Werkwoordspelling

De ham-vraag

Voor een correcte werkwoordspelling, moet je altijd eerst een belangrijke vraag stellen. Namelijk:

heb ik te maken met een persoonsvorm?

1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1-6

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

De ham-vraag

Voor een correcte werkwoordspelling, moet je altijd eerst een belangrijke vraag stellen. Namelijk:

heb ik te maken met een persoonsvorm?

Slide 1 - Slide

Waarom?

Deze vraag is heel belangrijk. Kijk maar.

Hier is vorige week een ongeluk gebeur...  (Vul in)

Het is een gevaarlijk kruispunt. 

Best kans dat er nog een ongeluk gebeur.. (Vul in)

Slide 2 - Slide

QUIZ!

Slide 3 - Slide

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 4 - Quiz

Als je verstandig bent, BRAND je daar je vingers niet aan.
A
pvtt
B
vd
C
pvvt
D
bn

Slide 5 - Quiz

De (aanbranden) aardappels zijn weggegooid.
A
aangebranden
B
aangebrandde
C
aanbrandende
D
aangebrande

Slide 6 - Quiz

Mijn (intapen) enkel doet nog steeds zeer.
A
ingetapete
B
ingetapede
C
ingetapte
D
ingetapde

Slide 7 - Quiz

(vinden) alsjeblieft die bankpas terug, voor er misbruik van wordt gemaakt.
A
Vond
B
Vindt
C
Vind

Slide 8 - Quiz

De stukken (kopiëren - tt) mijn secretaresse niet meer.
A
kopieert
B
kopieërt
C
kopiëren
D
kopieerde

Slide 9 - Quiz

De pas (stofzuigen) vloer lag onder de confetti.
A
stofgezogen
B
gestofzuigde
C
stofgezoge
D
stofgezuigde

Slide 10 - Quiz

(Worden) je broer later piloot?
A
Word
B
Wordt

Slide 11 - Quiz