werkwoordspelling bijvoeglijk naamwoord

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 2

Werkwoordspelling

Bijvoeglijk naamwoord

Herhaling van:

-  de tegenwoordige tijd

- de verleden tijd

- voltooid deelwoord

Het (witten) plafond.

1. gewite
2. gewitte
3. gewit

Het (bakken) ei.

1. gebakte
2. gebakken

1. Deze zonnebrandolie bescherm ….. (tt) je huid langdurig tegen de felle zon.

1. beschermd
2. beschermt
3. beschermdt

2. Braa…. (braden, tt) je vader het vlees altijd met roomboter?

1. Braad
2. Braadt
3. Braat

3. Vorig jaar bra….en (braden, vt) ze in dat restaurant alles met roomboter.

1. braadden
2. braaden
3. braden

4. Vroeger kos….. (kosten, vt) zo’n schrift een paar cent.

1. koste
2. kosten
3. kostte

5. Maria verwach….e (verwachten, vt) een e-mailbericht van mij.

1. verwachte
2. verwachten
3. verwachtte

6. De verwach…e post kwam maar niet.

1. verwachte
2. verwachten
3. verwachtte

7. Uiteindelijk ontving zij de te verwach…(verwachten) post

1. verwachte
2. verwachtte
3. verwachtten
4. verwachten

8. Bran…. (tt) de open haard goed?

1. Brand
2. Brandde
3. Brandt

9. De vorige bewoners hech….en (hechten, vt) weinig waarde aan die mooie muur.

1. hechtte
2. hechte
3. hechten
4. hechtten

10. Wie bie….. (bieden, tt) daar geld voor?

1. bied
2. biedt

11. Bie… (bieden, tt) jij daar dan wel wat voor?

1. Bied
2. Biedt

12. Voor zulke rommel bie… (bieden, tt) ik niets.

1. biedt
2. bied

14. Hij weet nog niet hoe hij alles verdeel… (verdelen, tt)

1. verdeelde
2. verdeeld
3. verdeeldt
4. verdeelt

15. Wij konden niet langer wach…en.

1. wachten
2. wachtten

19. Die automobilist beschadig… (beschadigen, tt) regelmatig een geparkeerde auto.

1. beschadigd
2. beschadigen
3. beschadigdt
4. beschadigt

Maken de taken die klaarstaan in Numo