werkwoordspelling bijvoeglijk naamwoord

Werkwoordspelling

Bijvoeglijk naamwoord

Herhaling van:

-  de tegenwoordige tijd

- de verleden tijd

- voltooid deelwoord



1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling

Bijvoeglijk naamwoord

Herhaling van:

-  de tegenwoordige tijd

- de verleden tijd

- voltooid deelwoord



Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Het (witten) plafond.
A
gewite
B
gewitte
C
gewit

Slide 3 - Quiz

De (vergroten) foto.
A
vergrote
B
vergroote
C
vergrootte
D
vergrotte

Slide 4 - Quiz

Het (bakken) ei.
A
gebakte
B
gebakken

Slide 5 - Quiz

Deze pas (bestraten) weg zit nu al vol kuilen.
A
bestraten
B
bestraatte
C
bestraate
D
bestrate

Slide 6 - Quiz

De klanten waren tevreden over de (verrichten) werkzaamheden.
A
verrichtte
B
verrichten
C
verrichte

Slide 7 - Quiz

1. Deze zonnebrandolie bescherm ….. (tt) je huid langdurig tegen de felle zon.
A
beschermd
B
beschermt
C
beschermdt

Slide 8 - Quiz

2. Braa…. (braden, tt) je vader het vlees altijd met roomboter?
A
Braad
B
Braadt
C
Braat

Slide 9 - Quiz

3. Vorig jaar bra….en (braden, vt) ze in dat restaurant alles met roomboter.
A
braadden
B
braaden
C
braden

Slide 10 - Quiz

4. Vroeger kos….. (kosten, vt) zo’n schrift een paar cent.
A
koste
B
kosten
C
kostte

Slide 11 - Quiz

5. Maria verwach….e (verwachten, vt) een e-mailbericht van mij.
A
verwachte
B
verwachten
C
verwachtte

Slide 12 - Quiz

6. De verwach…e post kwam maar niet.
A
verwachte
B
verwachten
C
verwachtte

Slide 13 - Quiz

7. Uiteindelijk ontving zij de te verwach…(verwachten) post
A
verwachte
B
verwachtte
C
verwachtten
D
verwachten

Slide 14 - Quiz

8. Bran…. (tt) de open haard goed?
A
Brand
B
Brandde
C
Brandt

Slide 15 - Quiz

9. De vorige bewoners hech….en (hechten, vt) weinig waarde aan die mooie muur.
A
hechtte
B
hechte
C
hechten
D
hechtten

Slide 16 - Quiz

10. Wie bie….. (bieden, tt) daar geld voor?
A
bied
B
biedt

Slide 17 - Quiz

11. Bie… (bieden, tt) jij daar dan wel wat voor?
A
Bied
B
Biedt

Slide 18 - Quiz

12. Voor zulke rommel bie… (bieden, tt) ik niets.
A
biedt
B
bied

Slide 19 - Quiz

14. Hij weet nog niet hoe hij alles verdeel… (verdelen, tt)
A
verdeelde
B
verdeeld
C
verdeeldt
D
verdeelt

Slide 20 - Quiz

15. Wij konden niet langer wach…en.
A
wachten
B
wachtten

Slide 21 - Quiz

19. Die automobilist beschadig… (beschadigen, tt) regelmatig een geparkeerde auto.
A
beschadigd
B
beschadigen
C
beschadigdt
D
beschadigt

Slide 22 - Quiz

22. Zij ….. (deleten) gisteren per ongeluk haar werkstuk.
A
delete
B
deletete
C
deletet
D
deletetet

Slide 23 - Quiz

23. Gisteren heeft hij dit nog …… (e-mailen).
A
ge-e-maild
B
geemaild
C
ge-emailed
D
gemaild

Slide 24 - Quiz

24. Ireen is als eerste ….. (finishen)
A
gefinishd
B
gefinished
C
gefinishet
D
gefinisht

Slide 25 - Quiz

Maken opdracht B-11

Schrijftaal blz. 185


Slide 26 - Slide

Gevorderd:
Schrijf vijf zinnen over de lente, waarin je per zin minimaal 3 bijvoeglijke naamwoorden noemt, waarvan er tenminste 1 afgeleid is van het werkwoord

Slide 27 - Slide