Lezen H3 - les 5

Welkom 2Hb
Vandaag:
Presentaties van Daan, Skye en Jorian
Afronden Lezen H3, Start Lezen H4
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom 2Hb
Vandaag:
Presentaties van Daan, Skye en Jorian
Afronden Lezen H3, Start Lezen H4

Slide 1 - Slide

Doel-middelverband
Een doel-middelverband geeft aan welk middel wordt gebruikt om een bepaald doel te bereiken.

Signaalwoorden: opdat, zodat, om te, door middel van, met behulp van

Pizzadeeg moet je minstens tien minuten kneden, zodat het mooi soepel en elastisch wordt.

Slide 2 - Slide

Vergelijkend verband
Een vergelijkend verband laat een verschil of een overeenkomst zien. 

Signaalwoorden: in vergelijking met, (net) als, evenals, zoals 
ook de vergrotende trap: meer, groter, beter, langer enz.

In vergelijking met vorig jaar hebben we nu een koude winter.

Slide 3 - Slide

Samenvattend verband
Een samenvattend verband geeft een verkorte weergave van informatie uit de tekst. 

Signaalwoorden: kortom, samengevat, met andere woorden, al met al

We hebben nu acht tekstverbanden behandeld. Samengevat kun je wel stellen dat je al heel wat tekstverbanden kent.

Slide 4 - Slide

Bespreken huiswerk
Opdracht 4 van H3 Lezen 

Controle!

Slide 5 - Slide

Opdracht 4
1. Wat is het onderwerp?
4. Met behulp van waarvan wordt de aandacht getrokken van de lezer in alinea 1?
6. Wat betekenen de woorden? 
8. Wat is het middel en wat is het doel in alinea 4?
10. Welk vergelijkend verband staat er in alinea 8? En hoe herken je dit?
12. Wat is het middel en wat is het doel in alinea 8?

Slide 6 - Slide

Opdracht 4, antwoorden
1. reclame maken via vlogs
4. D - een voorbeeld
8. middel = reclame maken; doel = van hun video’s kunnen leven.
10. 10 YouTubers en traditionele media
12. middel = nieuwe richtlijnen; doel = YouTubers (kunnen) beboeten 

Slide 7 - Slide

Start lezen H4
Feiten, meningen en argumenten

Slide 8 - Slide

timer
2:00

Slide 9 - Slide

Feit vs. Mening

Slide 10 - Slide

Feit of mening?
1. Rood is een mooie kleur.
2. Broklede staat in Breukelen.
3. De Dam ligt in Amsterdam.
4. Theo is een goede conciërge.
5. Fietsen vind ik vermoeiend.
6. Broklede staat in Maarssen. 

Slide 11 - Slide

Feit
  • Uitspraak over iets wat waar of niet waar is 
  • Een feit kan je controleren.

Voorbeeld: 'De helft van de veertienjarigen in Nederland krijgt 50 euro kleedgeld per maand.'

Slide 12 - Slide

Mening (standpunt)
  • Wat iemand ergens van vindt
  • Het is niet controleerbaar
  • Je kunt het eens of oneens ermee zijn

Voorbeeld: 'Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen'

Slide 13 - Slide

Argument (reden)
  • Een argument is een uitleg waarmee je een mening verdedigt.
  • Signaalwoorden: want, namelijk, omdat, immers...
Voorbeeld: 'Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen (mening), want dan leren zij met geld omgaan (argument)'.

Slide 14 - Slide

Aan de slag
Maak opdracht 1 van Lezen H4 (blz 102 / 103). Werk in je boek. 

Slide 15 - Slide