H9+H10 vragen

H9+H10 vragen
1 / 26
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

H9+H10 vragen

Slide 1 - Slide

Welk zinkzout lost goed op in water?

A
Zn₃(PO₄)₂
B
ZnSO₄
C
ZnO
D
ZnOH₂

Slide 2 - Quiz

Sommige oplossingen kunnen stroom geleiden. Welke van onderstaande oplossingen zou in het bekerglas kunnen zitten?
A
H₂O (l)
B
CO₂ (g)
C
C₆H₁₂O₆ (aq)
D
Na+(aq) + Cl−(aq)

Slide 3 - Quiz

Zara lost een beetje zout op in water. Het mengsel is een heldere oplossing. Als zij een beetje van het zout in een vlam houdt, kleurt de vlam groen.
Welk zout zou Zara kunnen hebben?
A
natriumchloride
B
kopercarbonaat
C
koperchloride
D
zinkcarbonaat

Slide 4 - Quiz

Bij het zuiveren van drinkwater wordt het water belucht.
Wat verwijder je door het water te beluchten?
A
calcium-ionen
B
ijzer
C
ijzer-ionen
D
magnesium-ionen

Slide 5 - Quiz

Welke reactievergelijking geeft op de juiste manier de indampvergelijking van een natriumnitraat-oplossing weer?
A
Na+(aq) + NO3−(aq) → NaNO3(s)
B
Na(NO3)2(s) → Na2+(aq) + 2 NO3−(aq)
C
NaNO3(s) → Na+(aq) + NO3−(aq)
D
Na2+(aq) + 2 NO3−(aq) → Na(NO3)2(s)

Slide 6 - Quiz

Een oplossing van BaCl2 wordt toegevoegd aan een oplossing van NaMnO4.
Er ontstaat een neerslag.
Wat is de formule van de neerslag?
A
Ba2MnO4
B
Ba(MnO4)2
C
NaCl
D
NaCl2

Slide 7 - Quiz

Om zink-ionen uit een oplossing te verwijderen, kun je gebruik maken van een oplossing van:
A
bariumcarbonaat
B
bariumnitraat
C
natriumnitraat
D
natriumcarbonaat

Slide 8 - Quiz

een oplossing met magnesium-ionen, zink-ionen en chloride-ionen bevat, wordt aan een oplossing kaliumcarbonaat toegevoegd. Er ontstaat een neerslag.
Uit welke stof(fen) kan deze neerslag bestaan?
A
alleen uit zinkcarbonaat
B
uit kaliumchloride en magnesiumcarbonaat
C
uit kaliumchloride en zinkcarbonaat
D
uit magnesiumcarbonaat en zinkcarbonaat

Slide 9 - Quiz

Een Nederlandse zinkfabriek produceert zink uit zinkerts en ander zinkhoudend materiaal. Het proces kan vereenvoudigd met het volgende blokschema worden weergegeven:



Slide 10 - Open question

Een Nederlandse zinkfabriek produceert zink uit zinkerts en ander zinkhoudend materiaal. Het proces kan vereenvoudigd met het volgende blokschema worden weergegeven:



Slide 11 - Slide

Tot welk soort stoffen behoort het erts zinksulfide?
A
metalen
B
moleculaire stoffen
C
niet-metalen
D
zouten

Slide 12 - Quiz

Wat is de formule voor de ontstane zinksulfaatoplossing na blok II?
A
ZnS(aq)
B
Zn2+(aq) + S2−(aq)
C
ZnSO4(aq)
D
Zn2+(aq) + SO42−(aq)

Slide 13 - Quiz

Welke stof wordt in het proces bij de productie van zink uit zinkerts hergebruikt?
A
zink
B
zwavelzuuroplossing
C
zinkoxide
D
zwaveldioxide

Slide 14 - Quiz

Een oplossing van Fe2(SO4)3 is geelbruin.

Geef de formule van de deeltjes die de oplossing van Fe2(SO4)3 geelbruin maken.
A
Na+(aq)
B
Fe3+(aq)
C
SO42−(aq)
D
Fe2(SO4)3(aq)

Slide 15 - Quiz

in Mexico wordt zilver gewonnen uit ondergrondse grotten, die eerst leeggepompt moeten worden.
Wat is de benaming voor het water dat uit de grot is gepompt?
A
grondwater
B
oppervlaktewater
C
regenwater
D
zeewater

Slide 16 - Quiz

Azijnzuur heeft een pH van 3.
Waarmee kan deze pH zijn bepaald?
A
blauw lakmoespapier
B
fenolftaleïne
C
rood lakmoespapier
D
universeel indicatorpapier

Slide 17 - Quiz

Wat is de formule van zoutzuur?
A
HAc
B
H2SO4
C
H+(aq) + NO3−(aq)
D
H+(aq) + Cl−(aq)

Slide 18 - Quiz

Welke pH kan geconcentreerd natronloog hebben?
A
1
B
6
C
8
D
14

Slide 19 - Quiz

zuur-basereactie:
H2CrO4(aq) + 2 OH−(aq)→ 2H2O(l) + CrO42−(aq)

Welk deeltje reageert bij deze reactie als een zuur?
A
CrO42−
B
H2CrO4
C
H2O
D
OH−

Slide 20 - Quiz

Van een natriumhydroxide-oplossing neemt de pH toe door:
A
door-leiden van koolstofdioxidegas.
B
titratie met een zure oplossing.
C
toevoegen van vast natriumhydroxide.
D
verdunnen met water.

Slide 21 - Quiz

Koperen munten worden dof. Je kunt de munten weer glanzend krijgen door ze in cola te leggen. De zure stof in cola (H3PO4) reageert dan met het koperoxide. Welke reactie treedt op?
A
CuO(s) -> Cu2+(aq) + H2O(l)
B
CuO(s) -> Cu2+(aq) + O2−(aq)
C
CuO(s) + H+(aq) -> Cu2+(aq) + H2O(l)
D
CuO(s) + 2 H+(aq) -> Cu2+(aq) + H2O(l)

Slide 22 - Quiz

Wat is de notatie van kalkwater?
A
Ca(OH)2(aq)
B
Ca(OH)2(l)
C
Ca2+(l) + 2 OH−(l)
D
Ca2+(aq) + 2 OH−(aq)

Slide 23 - Quiz

Aimee titreert een hoeveelheid zoutzuur. Nadat ze 23 mL NaOH (aq) heeft toegevoegd, ziet ze de kleur veranderen van geel naar rood.
Welke indicator kan Aimee gebruikt hebben?

Slide 24 - Open question

Nicole wil weten hoeveel mg citroenzuur in een citroen zit dus ze voert een titratie uit. Er is 12 mL NaOH nodig om het sap te neutraliseren.
Met 2 mL van de NaOH kan citroensap, dat 25 mg opgelost citroenzuur bevat, geneutraliseerd worden.
Bereken hoeveel mg opgelost citroenzuur de citroen bevatte.

Slide 25 - Open question

We moeten de concentratie van azijnzuur in keukenazijn bepalen.
In een erlenmeyer zit 1 mL keukenazijn en de indicator broomthymolblauw. Na toevoeging van 7,6 mL natronloog bereiken we het omslagpunt. Gegeven is dat 1 mL NaOH overeenkomt met 6,0 mg azijnzuur.
Bepaal de concentratie azijnzuur in keukenazijn in gram per 100 mL

Slide 26 - Open question