4M H6 SE training

SE training H6
1 / 41
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

SE training H6

Slide 1 - Slide

Wie ben ik 
Lisa Frima
Docent natuurkunde en scheikunde
2 t/m 4 de klas mavo en havo 

Slide 2 - Slide

Wat gaan we doen
Stukje uitleg
Tussendoor (meerkeuze) vragen
Examenopdrachten oefenen  

Slide 3 - Slide

Doelen 6.1 +6.2
  • Verschil kennen tussen zuur en base
  • Voorbeelden kunnen noemen van zuur en base
  • Weten welke indicatoren er zijn en hoe ze werken
  • Eigenschappen van zuren kennen (6.2)
  • Zuren in oplossingen weergeven (6.2)
  • Zuur staat H+ af

Slide 4 - Slide

Hoe herken je en zuur?
A
De PH is lager dan 7
B
De PH is gelijk aan 7
C
De PH is hoger dan 7
D
Zuur heeft geen PH

Slide 5 - Quiz

Welke stof is GEEN zuur
A
citroensap
B
zoutzuur
C
ammonia
D
schoonmaakazijn

Slide 6 - Quiz

§6.1
Zuren = Citroensap, Sinaasappelsap, schoonmaakazijn en zoutzuur. 

Zuren kunnen erg gevaarlijk zijn!

Slide 7 - Slide

§6.1
Base= zeepachtig. Toiletzeep, ammonia, gootsteenonstopper (natriumhydroxide) en soda-opolssing 

Basische oplossingen hebben een ontvettende werking.
Kunnen de huid en slijmvliezen aantasten

Slide 8 - Slide

§6.1
Neutrale stoffen hebben een PH van 7

Op schoonmaakmiddelen staan vaak gevarensymbolen 
Corrosief/ Bijtend & Irriterend/schadelijk 

Slide 9 - Slide

§6.1
Met een indicator kun je er achter komen of een stof zuur, neutral of basich is. 

Slide 10 - Slide

Ken je nog een indicator?

Slide 11 - Open question

§6.1
Indicatoren:
Rodekoolsap
lakmoes -> blauw= base, rood=zuur
Iniverseel indicatorpapier -> geeft kleur aan
fenolftaleïne -> bij base kleurt het paars (gebruik bij titratie) 

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

§6.2
Zuur = verbinding van niet-metalen = moleculaire stof
Alle zuren bevatten waterstof dus een H

Slide 14 - Slide

§6.2
Zuren in een oplossing -> zuurmoleculen splitsen in 
zuurrest-ionen en waterstofionen

H+ en zuurrest-ionen onstaan er altijd! 
Naast het H+ ion onstaat dus een negatief ion

Slide 15 - Slide

Een zuur kan een ..... afstaan

Slide 16 - Open question

§6.2
Zoutzuuroplossing = H+ (aq) + Cl- (aq)  
Zuurrest-ion is dan Chloride-ion 

Fosforzuuroplossing = 3H+ (aq) + PO43- (aq)
Zuurrest-ion is dan Fosfaat-ion  

Slide 17 - Slide

§6.2
Hoe hoger de concentratie H+ hoe zuurder een oplossing is
Dan is de PH dus laag


Slide 18 - Slide

§6.2
4 belangrijke zuren zijn

Zoutzuur, salpeterzuur, Zwavelzuur en azijnzuur

Slide 19 - Slide

Geef de reactie van het oplossen van HCl (g)

Slide 20 - Open question

Wat is de naam van HAc

Slide 21 - Open question

welke formule hoort bij verdund zwavelzuur (accuzuur)
A
H+(aq)+NO3(aq)
B
H+(aq)+SO42(aq)
C
H+(aq)+Cl(aq)
D
H+(aq)+Ac(aq)

Slide 22 - Quiz

§6.3

Slide 23 - Slide

H6

Slide 24 - Slide

H6

Slide 25 - Slide

H6

Slide 26 - Slide

Welke reactie vind er plaats als je zoutzuur laat reageren met natronloog

Slide 27 - Open question

welke indicator is het meest geschikt om de ph van een stof te meten?
A
lakmoes rood
B
rodekoolsap
C
Fenolftaleïen
D
universeel indicatorpapier

Slide 28 - Quiz

H6

Slide 29 - Slide

H6
C omdat de K2O veranderd in K+
Kenmerk van Base is het opnemen van een H+

C omdat er OH- ontstaat dat is basisch dus PH meer richting base dus hoger. 

Slide 30 - Slide

H6

Slide 31 - Slide

H6
B want azijn is azijnzuur dat opgelost is. 

Slide 32 - Slide

H6.5
Oorzaken zure regen → Zwaveldioxide, stikstofoxiden en ammoniak. 

Stoffen worden omgezet in zwavelzuur en salpeterzuur

Slide 33 - Slide

H6.5
Ammoniak is normaal een base → in de bodem kan het omgezet worden in salpeterzuur.

Waardoor het dus toch een zuur wordt. 

Slide 34 - Slide

H6

Slide 35 - Slide

H6
Titreren → bepalen hoeveel er van een bepaalde stof (zuur of base) aanwezig is

Slide 36 - Slide

H6
Bijvoorbeeld in keukenazijn moet minimaal 4 gram azijnzuur per 100 mL aanwezig zijn.

Met titreren kun je meten en vervolgens uitrekenen of je hieraan voldoet. 

Slide 37 - Slide

H6

Slide 38 - Slide

H6
1 mL natronloog komt overeen met 6,0 mg azijnzuur. Je hebt 2,9 mL natronloog toegevoegd.

Bereken hoeveel mg azijnzuur aanwezig was in de oplossing

Slide 39 - Slide

H6
1mL= 6,0 mg
je hebt nu 2,9 mL
dus 2,9*6,0= 17,4 mg azijnzuur 

Slide 40 - Slide

H6
Maken opdrachten H6 uit het boekje 

Slide 41 - Slide