1KT Blok 1 Lezen

theorie
We lezen eerst samen de theorie op blz. 41 en 42
Let eerst op de buitenkant kenmerken: welke woorden vallen op?

BLOK 1 
Lezen 
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

theorie
We lezen eerst samen de theorie op blz. 41 en 42
Let eerst op de buitenkant kenmerken: welke woorden vallen op?

BLOK 1 
Lezen 

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
- Huiswerk nakijken / bespreken
- Herhalen uitleg tekstdoelen
- Extra oefenen tekstdoelen
- Opdrachten maken

Slide 2 - Slide

Aan het einde van deze paragraaf:
- kun je van een tekst het tekstdoel voorspellen.
- kun je aangeven welke tekstsoort bij wel tekstdoel hoort.
- kun je verschillende tekstvormen herkennen.
- kun je aangeven voor welk publiek een tekst geschreven is.
- kun je achter de betekenis van moeilijke woorden komen. 
lezen  (blz. 41-46)

Slide 3 - Slide

welke teksten
lees je thuis?

Slide 4 - Mind map

Lees doel en tekstdoelen
Als je een tekst leest, heb je daar een bedoeling mee. Bijvoorbeeld:
  • Je leest een stripboek om plezier te hebben.
  • Je bekijkt je lesrooster om te weten in welk lokaal je moet zijn.
De bedoeling van de lezer noem je het leesdoel. De schrijver van een tekst houdt rekening
met het leesdoel. Hij heeft zelf ook een bedoeling met zijn tekst. Dat is het tekstdoeL Dit doel
past bij het leesdoel dat jij hebt. Als je het tekstdoel kent, kun je de tekst beter begrijpen.
voorbeeld
  • De schrijver van een reclamefolder voor een supermarkt wil de lezers naar de winkel lokken om iets te kopen.
  • De schrijver van een recept in een kookboek wil de lezers uitleggen hoe je een bepaalde maaltijd klaarmaakt.

Slide 5 - Slide

soorten tekstdoelen
Je hebt gezien dat elke tekst een tekstdoel heeft. Je gaat nu kijken naar teksten met de volgende tekstdoelen:

  • informeren: de schrijver wil de lezer iets nieuws vertellen.
  • overhalen: de schrijver wil de lezer aansporen iets te gaan doen.
  • amuseren: de schrijver wil de lezer vermaken door iets grappigs of boeiends te vertellen.

Slide 6 - Slide

Geef een voorbeeld van een tekst waarbij het tekstdoel Amuseren is

Slide 7 - Open question

Geef een voorbeeld van een tekst waarbij het tekstdoel informeren is

Slide 8 - Open question

Geef een voorbeeld van een tekst waarbij het tekstdoel overhalen is

Slide 9 - Open question

Slide 10 - Link

huiswerk opdracht 44 en 46 en 47
Lees eerst de opdrachten eerst heel goed, ga hem daarna pas maken in je schrift. 


Geef je antwoord in een hele zin. 

Slide 11 - Slide

huiswerkopdracht 46 (blz. 42) 

Kijk naar tekst 3, tekst 4 en tekst 5 (blz. 43-44)

Beantwoord voor iedere tekst de volgende vragen:

  1. Wat is de titel van de tekst?
  2. Wat zie je op de afbeelding?
  3.  Waar denk je dat de tekst over zal gaan?
  4.  Wat weet je hier al van?
  5.  Wat is het tekstdoel?
Maak deze opdracht in je schrift. 

Slide 12 - Slide

nakijken opdr. 46 tekst 3 
  • a.  De titel van tekst 3 is Blokjesdief actief in Australië.
  •  b.  Op de afbeelding zie ik een legopoppetje. Het stelt een inbreker voor met een breekijzer. Hij heeft gevangeniskleren aan.
  •  c . De tekst gaat volgens mij over een dief die lego steelt.
  •  d.  Ik weet al dat er best veel gestolen wordt in speelgoedwinkels. Speelgoed, en zeker lego, is behoorlijk duur.
  •  e.  Het tekstdoel is informeren.

Slide 13 - Slide

nakijken opdracht 46 tekst 4 
  • a. De titel van Tekst 4 is Eruit!
  •  b. Op de afbeelding zie ik een boze leraar.
  •  c. De tekst gaat volgens mij over een leraar die een leerling uit de les stuurt.
  •  d. Ik weet al dat leerlingen er soms uitgestuurd worden. Dan moeten ze zich melden bij de afdelingsleider.
  •  e. Het tekstdoel is amuseren.

Slide 14 - Slide

nakijken opdr. 46 tekst 5
  • a. De titel van Tekst 5 is Rubik’s (Heb jij je draai al gevonden?).
  •  b. Op de afbeelding zie ik een jongen met een enorm grote kubus.
  •  c. De tekst gaat volgens mij over de kubus.
  •  d. Ik weet al dat een kubus een soort speelgoed/puzzel is.
  •  e. Het tekstdoel is overhalen.

Slide 15 - Slide

nakijken opdr. 47
  1. Dat kon hij zien aan de dozen die de dief had gestolen. Dat waren alleen maar de dure.
  2. Ontvreemd betekent gestolen. Doelgericht betekent met een duidelijk doel.
  3. De grap is dat de leraar de vader is van de eerste leerling die eruit werd gestuurd.
  4. Deze vraag past goed in de advertentie, omdat hij goed bij de kubus past. De kubus moet je draaien. De schrijver vraagt dus eigenlijk aan de lezer of hij al een kubus heeft en of hij de oplossing al heeft gevonden. ‘Heb jij je draai al gevonden?’ vraag je ook als je wilt weten of iemand ergens gewend is en zich prettig voelt.


Slide 16 - Slide

voorspellen
Je ziet dadelijk een aantal titels. 
Voorspel het tekstdoel.

Slide 17 - Slide

Wat is het tekstdoel:
Meer hangouderen dan hangjongeren?
A
informeren
B
overhalen
C
amuseren

Slide 18 - Quiz

Wat is het tekstdoel?
Vul de bon in en word vandaag nog lid!
A
informeren
B
overhalen
C
amuseren

Slide 19 - Quiz

Wat is het tekstdoel?
Report Jort en het geheimzinnige eiland.
A
informeren
B
overhalen
C
amuseren

Slide 20 - Quiz

Wat is het tekstdoel?
Jongeren gaan steeds verder op vakantie.
A
informeren
B
overhalen
C
amuseren

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Link

Slide 23 - Slide

1.13 Publiek (blz 46)
We bespreken de theorie die je vindt op blz. 46

Daarna volgt een schuifopdracht.

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

breed publiek
kleiner publiek
een persoon of een klein groepje
een mail aan de leraar wiskunde
de lezer weet nog (bijna) niets over het onderwerp
De schrijver gaat er van uit dat de lezer al iets over het onderwerp weet. 
een verjaardagskaart
Alle bejaarden van Nederland
een publiek dat een bepaald onderwerp erg leuk vindt. bv. alle paardenliefhebbers
een uitnodiging aan een groepje van vier vriendinnen om te gaan high tea'en 
teksten de de krant of weekblad.
Algemene onderwerpen
alle fans van Max Verstappen

Slide 26 - Drag question

Slide 27 - Link

Ik weet het verschil tussen informeren, overhalen en amuseren.
A
ja
B
met hulp
C
soms
D
snap er niks van

Slide 28 - Quiz

Ik weet welke tekstsoorten er zijn.
A
ja
B
met hulp
C
soms
D
snap er niks van

Slide 29 - Quiz

Ik weet wat het verschil is tussen een breed publiek, een kleiner publiek en een persoon of klein groepje.
A
ja
B
met hulp
C
soms
D
snap er niks van

Slide 30 - Quiz