2HV Passé composé met être

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

Passé composé met être

2HV Frans (HMA)

Passé composé (1)

Dit is de werkwoordstijd die bestaat uit:

hulpwerkwoord + voltooid deelwoord.

Om te beschrijven wat je gedaan hebt.

J'ai travaillé à Paris (Ik heb in Parijs gewerkt)

Je suis allé à Paris (Ik ben naar Parijs gegaan)

Passé composé (2)

J'ai travaillé à Paris (Ik heb in Parijs gewerkt)

Je suis allé à Paris (Ik ben naar Parijs gegaan)

Het hulpwerkwoord kan zijn:

avoir (hebben) of être (zijn)

Meestal gebruik je avoir, behalve bij de volgende ww:

Bij deze werkwoorden gebruik je être als hulpww van de passé composé!

TB p. 85

Vaak ww die richting aangeven!

OF

être

avoir

j'ai

tu as

il a

nous avons

vous avez

elles ont

je suis

tu es

elle est

nous sommes

vous êtes

ils sont

on  a

Zet in de passé composé.
Je/j' (donner)

1. ai donné
2. suis donné
3. as donné
4. es donné

Zet in de passé composé.
Tu (aller)

1. as allé
2. es allé
3. a allé
4. est allé

Zet in de passé composé.
Il (venir)

1. a venu
2. est venu
3. ont venu
4. sont venu

Attention!

Bij de passé composé met het hulpww être moet je een soms een kleine aanpassing doen van het voltooid deelwoord:

Il est venu

Elle est venue

Ils sont venus

Elles sont venues

Maak de zin af:
Ma tante est ...

1. venu
2. venue
3. venus
4. venues

Maak de zin af:
Mes profs sont...

1. arrivé
2. arrivée
3. arrivés
4. arrivées

Maak de zin af:
Monsieur, vous êtes....?

1. parti
2. partie
3. partis
4. parties

Maak de zin af:
Les filles sont... en bus.

1. monté
2. montée
3. montés
4. montées