M2 Kapitel 4

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Wanneer zeg je du of Sie

Der Vater

1. Du
2. Sie

Der Lehrer (52)

1. du
2. Sie

Die Tante

1. Sie
2. Du

Der Junge (15)

1. Du
2. Sie

Die Polizei

1. Sie
2. Du

Der Arzt

1. Du
2. Sie

Jan ist mein guter Freund

1. Du
2. Sie

Der Bruder

1. Du
2. Sie

Was lernen wir heute?

Am Ende der Stunde wissen wir zu welchen Wörtern der, die und das gehören

Aan het einde van het uur weten we wanneer een woord der, die of das is

der

mannelijke persoons- en diernamen, zoals:

der Lehrer, der Mann, der Stier

die

1. Vrouwelijke persoons- en diernamen, zoals

die Lehrerin, die Frau, die Kuh

2. Woorden die eindigen op -e, zoals

die Adresse, die Toilette, die Schule, die Lampe

3. woorden die eindigen op -heit, -keit, -schaft, -ung

die Freiheit, die Möglichkeit, die Freundschaft, die Übung

das

Veel het-woorden in het Nederlands zijn in het Duits das-woorden, zoals

het kind - das Kind

het haar - das Haar

het dorp - das Dorf

als een woord eindigt op -chen of -lein is het altijd onzijdig

das Brötchen, das Mädchen, das Buchlein

die (mv)

woorden die in het meervoud staan krijgen altijd die. Ook als het vrouwelijke of onzijdige woorden zijn.

... Buch

1. der
2. die
3. das

... Klasse

1. der
2. die
3. das

.... Junge

1. der
2. die
3. das

... Mädchen

1. der
2. die
3. das

Nu zelf

Bij de volgende vragen ga je zelf het juiste antwoord invullen. Je hoeft alleen der, die of das te typen.

... Schule

... Spiel

... Stier

... Menschen

... Freund

.................... Opa

.................... Lehrerin

.................... Stelle

.............. Kind

......... Schule

(een) ........... Mann

(een) ........ Mutter

(een) .......... Haus

(geen)............. Onkel

(geen)..........Tante.

(geen)............ Kind.

(mijn)......... Vater

(jouw) ........... Mutter

(zijn).......... Kind.

(haar) ......... Kind.

(onze).......... Schule.

(jullie)............. Tante.

(hun)........... Haus

(uw)........... Frau.