klas 2 les 4.1

In welke productiesector hoort een pretpark
A
agrarische
B
industriële
C
dienstverlenende
1 / 15
next
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

In welke productiesector hoort een pretpark
A
agrarische
B
industriële
C
dienstverlenende

Slide 1 - Quiz

Toegevoegde waarde
A
Hoeveel een product telkens meer waard wordt
B
Doordat een product wordt bewerkt wordt het meer waard
C
Hoeveel een product telkens meer waard wordt doordat een bedrijf het product bewerkt.

Slide 2 - Quiz

Wat is een bedrijfskolom?
A
Alle bedrijven die hetzelfde maken bij elkaar
B
Alle bedrijven die betrokken zijn bij de productie van een product
C
Alle bewerkingen die een product ondergaat
D
Alle winkels die een bepaald product verkopen

Slide 3 - Quiz

De volgende bedrijven horen thuis in de bedrijfskolom van patat.
1. groothandel (sligro)
2. landbouwer
3. patatfabriek
4. snackbar
Waar staan de bedrijven in de juiste volgorde:
A
1, 2, 3, 4
B
2, 3, 1, 4
C
2, 3, 4, 1
D
3, 2, 1, 4

Slide 4 - Quiz

In welke productiesector hoort een autofabriek
A
agrarische
B
industriële
C
dienstverlenende

Slide 5 - Quiz

Wat is geen voorbeeld van productiekosten.
A
bedrijfspand
B
energie
C
personeel
D
winst

Slide 6 - Quiz

In welke volgorde maak je kaas?

(=begrip: bedrijfskolom)
A
1-2-3-4
B
2-3-4-1
C
4-3-2-1
D
3-2-4-1

Slide 7 - Quiz

De verkoopprijs van een tablet is €300. De prijs is als volgt opgebouwd: grondstoffen €110, arbeidskosten €48, overige productiekosten €30, winst €112.

Wat zijn de productiekosten van deze tablet?
A
€78
B
€110
C
€158
D
€188

Slide 8 - Quiz

De prijs van producten is na
elk bedrijf in de bedrijfskolom .....
A
hoger
B
lager

Slide 9 - Quiz

Nike maakt in de maand augustus 15.000 truien. De vaste kosten voor deze truien bedragen € 17.000 en de totale variabele kosten zijn € 5.000.
Bereken de kostprijs per product.
A
€ 1,43
B
€ 1,47
C
€ 1,13
D
€ 0,33

Slide 10 - Quiz

alle bedrijfskosten
---------------------------------------- =
aantal producten
A
investering
B
kostprijs
C
waardevermeerdering
D
afschrijving

Slide 11 - Quiz

Produceren is
A
verkopen aan consumenten
B
het maken van goederen
C
het leveren van diensten
D
het maken van goederen en het leveren van diensten

Slide 12 - Quiz

In welke productiesector hoort een meubelmaker
A
agrarische
B
industriële
C
dienstverlenende

Slide 13 - Quiz

Welke van de onderstaande 4 is GEEN productiesector?
A
Agrarische bedrijven
B
Dienstverlenende bedrijven
C
Industriële bedrijven
D
Overheidsbedrijven

Slide 14 - Quiz

In welke productiesector hoort een pluimveehouder
A
agrarische
B
industriële
C
dienstverlenende

Slide 15 - Quiz