EHBO Flauwvallen, bewusteloosheid, reanimatie en AED

Les 6 Flauwvallen, bewusteloosheid en reanimatie
Lezen hoofdstuk 4.7
Maken opdrachten 22-23-24
1 / 23
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Les 6 Flauwvallen, bewusteloosheid en reanimatie
Lezen hoofdstuk 4.7
Maken opdrachten 22-23-24

Slide 1 - Slide

Terugblik
Noem 3 soorten brandwonden
Wat is het verschil tussen een kneuzing en een verstuiking?
Wat te doen bij een botbreuk?


Slide 2 - Slide

Terugblik
Noem 3 soorten brandwonden
Wat is het verschil tussen een kneuzing en een verstuiking?
Wat te doen bij een botbreuk?


Slide 3 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van deze les:
  • Weet je het verschil tussen flauwvallen en bewusteloosheid en hoe je hierbij moet handelen.
  • Weet je de stappen van reanimatie en AED, en kun je deze toepassen.

Slide 4 - Slide

Flauwvallen
Kort bewustzijnsverlies, door bv. lage bloeddruk, pijn of schrik. Slachtoffer reageert nog op prikkels.

Symptomen: Zweten, geeuwen, bleekheid, misselijkheid.
Spierspanning en reflexen blijven intact:
Waarom? Het lichaam functioneert nog en het bewustzijn is slechts tijdelijk verminderd, niet volledig weg.

Slide 5 - Slide

Wat moet je doen bij flauwvallen?
  1. Zorg voor frisse lucht.
  2. Maak knellende kleding en sieraden los.
  3. Leg een koude, vochtige doek op het voorhoofd.
  4. Beneden iets hoger leggen dan het hoofd.
  5. Na 10 minuten langzaam laten zitten.
  6. Bij opnieuw klachten: weer laten liggen en herhaal stap 5.
  7. Blijf bij het slachtoffer.

Slide 6 - Slide

Bewusteloosheid
Oorzaak is een tekort aan zuurstof in de hersenen door een beroerte, TIA, hersenbloeding, hevige emoties of pijn.
Gevolgen: Spierspanning verdwijnt → tong kan luchtweg blokkeren, reflexen zoals slikken vallen uit.
Herkennen:
Spreek het slachtoffer luid en duidelijk aan.
Schud voorzichtig aan de schouder (let op mogelijk nekletsel!).
Geen reactie = bewusteloos.

Slide 7 - Slide

Wat moet je doen bij bewusteloosheid?
  1. Controleer bewustzijn → aanspreken & schudden (let op nekletsel!).
  2. Geen reactie? → Bel 112 en waarschuw een BHV’er.
  3. Controleer ademhaling → luister, voel, kijk.
  4. Ademt het slachtoffer? → Stabiele zijligging.
  5. Geen ademhaling? → Start reanimatie (30 borstcompressies, 2 beademingen).
  6. Blijf bij het slachtoffer tot hulp komt.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Reanimatie en AED
Wanneer? Slachtoffer ademt niet of heeft moeite met ademhalen.
Mogelijke hartstilstand  dan is snelle actie nodig!
Wat doe je? Bel 112 en vraag om hulp.
Start reanimatie → 30 borstcompressies + 2 beademingen.
Gebruik een AED (indien beschikbaar).
Plak de elektroden op de blote huid.
Volg de gesproken instructies.
Waarom?

Binnen 3 minuten reanimeren en 6 minuten een AED aansluiten vergroot de overlevingskans.
De AED beoordeelt de hartslag en geeft zo nodig een schok.

Slide 10 - Slide

Niet Reanimeren
Sommige mensen willen niet gereanimeerd worden en dragen hiervoor een niet-reanimerenpenning. Deze penning moet zichtbaar worden gedragen.
Geen zoekplicht → Zie je geen penning? Begin direct met reanimatie.

Kom je tijdens de reanimatie een penning tegen?
  • Ga door met reanimeren tot de hulpdiensten arriveren.
  • De hulpdiensten beslissen of ze stoppen.

Slide 11 - Slide

Opdracht
Kijk goed naar het filmpje en probeer de stappen goed te onthouden. Hierna gaan jullie oefenen met reanimeren!!!

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Oefenen
  • Eerst onder begeleiding oefenen
  • Dan zelfstandig oefenen
  • Aftoetsen vaardigheid!!

Slide 14 - Slide

Evaluatie
Hierna volgen 6 kennisvragen om te kijken of jullie de leerdoelen van deze les hebben behaald.

Slide 15 - Slide

Wat is het belangrijkste verschil tussen flauwvallen en bewusteloosheid?
A
Bij flauwvallen reageert het slachtoffer nog op prikkels, bij bewusteloosheid niet.
B
Bij flauwvallen is het slachtoffer langer buiten bewustzijn dan bij bewusteloosheid.
C
Bewusteloosheid is niet gevaarlijk, flauwvallen wel.
D
Flauwvallen gebeurt alleen bij hoge temperaturen.

Slide 16 - Quiz

Wat doe je als iemand flauwvalt?
A
Slachtoffer overeind trekken en laten lopen.
B
Slachtoffer in stabiele zijligging leggen.
C
Slachtoffer frisse lucht geven en benen iets omhoog leggen.
D
Meteen 112 bellen.

Slide 17 - Quiz

Hoe controleer je of iemand bewusteloos is?
A
Door in de ogen van het slachtoffer te schijnen met een zaklamp.
B
Door het slachtoffer stevig aan de schouders te schudden en luid aan te spreken.
C
Door de polsslag te meten met je vingers.
D
Door water in het gezicht te gooien.

Slide 18 - Quiz

Wat is de eerste stap bij het controleren van de ademhaling bij een bewusteloos slachtoffer?
A
De kleding van het slachtoffer losmaken.
B
Met je oor bij de mond luisteren en voelen of er ademhaling is
C
Het slachtoffer in de stabiele zijligging leggen.
D
De AED pakken en meteen aansluiten.

Slide 19 - Quiz

Wat is de juiste volgorde bij reanimatie?
A
30 borstcompressies geven en daarna 2 beademingen.
B
2 beademingen geven en daarna 30 borstcompressies.
C
Alleen borstcompressies geven zonder beademing.
D
Alleen beademingen geven zonder borstcompressies

Slide 20 - Quiz

Hoe gebruik je een AED?
A
De elektroden op de kleding plakken en wachten op een schok.
B
De AED aanzetten, de elektroden op de blote huid plakken en de gesproken instructies volgen.
C
De AED inschakelen, direct op de knop drukken en wachten tot de ambulance komt.
D
De AED aanzetten en het apparaat laten reanimeren zonder verdere handelingen.

Slide 21 - Quiz

Afsluiting
Wat vonden jullie van deze les?
Wat vonden jullie lastig?
Wat ging er heel goed?

Slide 22 - Slide

Volgende les
Hoofdstuk 4.8 Verslikking en verstikking
Opdrachten 25 en 26 

Slide 23 - Slide