H2 - Oefentoets H2.3 / 2.4 / 2.5

Leerdoelen Repetitie
  • Ik kan de betekenis van woorden afleiden door te kijken naar voor- en achtervoegsels
  • Ik weet de betekenis van Griekse en Latijnse voor- en achtervoegsel.
  • Ik kan een zin ontleden in woordsoorten
  • Ik kan de tijden van een werkwoord herkennen
  • Ik weet wat een wederkerend werkwoord en wederkerend voornaamwoord is. 
  • Ik kan telwoorden herkennen in de zin. 
  • Ik weet wanneer ik een hoofdletter moet gebruiken
  • Ik weet wat de gebiedende wijs is.
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Leerdoelen Repetitie
  • Ik kan de betekenis van woorden afleiden door te kijken naar voor- en achtervoegsels
  • Ik weet de betekenis van Griekse en Latijnse voor- en achtervoegsel.
  • Ik kan een zin ontleden in woordsoorten
  • Ik kan de tijden van een werkwoord herkennen
  • Ik weet wat een wederkerend werkwoord en wederkerend voornaamwoord is. 
  • Ik kan telwoorden herkennen in de zin. 
  • Ik weet wanneer ik een hoofdletter moet gebruiken
  • Ik weet wat de gebiedende wijs is.

Slide 1 - Slide

Woorden

Slide 2 - Slide

Plotseling
Koersen
Uiterlijke grens
Concentreren
Vastberaden
Abrupt
Focussen
Limiet
Resoluut
Navigeren

Slide 3 - Drag question

Midden
Abnormaal, moeilijk, slecht
Veel
Klein
Dubbel, twee
Dis-, Dys-
Medio
Poly
Nano
bi

Slide 4 - Drag question

Leg aan de hand van het Griekse of Latijns voorvoegsel uit wat het volgende woord betekend: contragewicht

Slide 5 - Open question

Grammatica - woordsoorten

Slide 6 - Slide

Gisteren heb ik mijn enkel bezeerd.

mijn =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 7 - Quiz

Dat meisje heeft zich misdragen.
Dat =
A
Persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 8 - Quiz

Dat meisje heeft zich misdragen.

zich
A
persoonlijk voornaamwoord
B
wederkerend voornaamwoord
C
bezittelijk voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 9 - Quiz

Benoem de woordsoorten:
Het = meisje = is = gisteren = gevallen = en= heeft= zich= bezeerd=

Slide 10 - Open question

benoem de woordsoorten:

Hij moest zich vasthouden aan de reling

Slide 11 - Open question

Benoem de woordsoorten
De man is gisteren met zijn hond naar het park geweest
ZN
BN
LW
ZWW
HWW
VZ
bvnw

Slide 12 - Drag question

In welke tijd staat deze zin:
Hij zal gezwommen hebben

A
OTTT
B
OVTT
C
VTTT
D
VVTT

Slide 13 - Quiz

In welke tijd staat deze zin:
Het meisje zou gisteren gevallen zijn
A
OTTT
B
OVTT
C
VTTT
D
VVTT

Slide 14 - Quiz

In welke tijd staat de zin:
De docent zouhuiswerk opgeven
A
OTTT
B
OVTT
C
VTTT
D
VVTT

Slide 15 - Quiz

Spelling

Slide 16 - Slide

Wat is de gebiedende wijs?

Slide 17 - Open question

Wat is kenmerkend voor de gebiedende wijs?

Slide 18 - Open question

Wanneer gebruik je hoofdletters?

Slide 19 - Open question

Extra oefenen?
Cambiumned.nl
Extra spelling / Grammatica in je boek
Test jezelf via digitale leermethode
flitskaarten

Slide 20 - Slide