H2 Grammatica / spelling les 4

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je leerwerkboek;
  • je schrift;
  • je iPad (dicht).
Geen leesboek dit keer.
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je leerwerkboek;
  • je schrift;
  • je iPad (dicht).
Geen leesboek dit keer.

Slide 1 - Slide

Planning
  • Huiswerk 2.8 bespreken
  • Uitleg 2.9 Spelling
  • Werkmoment
  • Afsluiten van de les 

Slide 2 - Slide

Wederkerend werkwoord (wkww)
Een werkwoord waar
zich voor staat
in de infinitief.


De voetballers hebben zich misdragen. 
=> zich (wvn) misdragen (wkww)

Slide 3 - Slide

Opdracht 6
a. Kies de wederkerende werkwoorden (wkww).
Ik begon me net een beetje te vervelen in emoji-land. 

b. Kies het wederkerend voornaamwoord (wvn) en het onderwerp waarnaar ze terugverwijzen.
Ik begon me net een beetje te vervelen in emoji-land. 

Slide 4 - Slide

Vormen wederkerend voornaamwoord
Ik schaam me
Jij wast je
U vergist zich
Hij/zij/het gedraagt zich
Wij schamen ons
Jullie wassen je
Zij vergissen zich
Wederkerend voornaamwoord past zich aan het onderwerp aan.

Slide 5 - Slide

Opdracht 6
Meerdere genders, huidskleuren en mensen met een beperking manifesteren zich. 

Wat is het onderwerp in deze zin?

Slide 6 - Slide

Opdracht 6
Meerdere genders, huidskleuren en mensen met een beperking manifesteren zich. 

Wat is het onderwerp in deze zin?
wkww = manifesteren
wvn = zich
o = Meerdere genders, huidskleuren en mensen met een beperking

Slide 7 - Slide

Opdracht 12b





Waar verwijst zich naar?

Slide 8 - Slide

2.9 Spelling
  • Je kunt de gebiedende wijs goed spellen.
  • Je weet wanneer je hoofdletters moet gebruiken
  • Je kent de twintig dicteewoorden op p. 150. 

Slide 9 - Slide

Gebiedende wijs
Wanneer gebruik je het?


Hoe schrijf je het?

Slide 10 - Slide

Gebiedende wijs
Wanneer gebruik je het?
Bevel, advies, opdracht/instructie, waarschuwing, verbod.

Hoe schrijf je het?
Ik-vorm van het werkwoord.
De zin begint met het werkwoord en heeft meestal geen onderwerp.

Slide 11 - Slide

Hoofdletters
  1. Aan het begin van een zin.
  2. Aan het begin van een citaat. Ik riep: 'Stop!'
  3. Bij eigennamen: personen, straten, talen, aardrijkskundige namen, merken
  4. Bij feestdagen: Kerstmis, Koningsdag. Let op! Niet bij afleidingen als kerstballen. 

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Niet aan het begin van de zin
  • 's Morgens sta ik vroeg op.
  • 't Regent zo hard vandaag. 
  • 100 meter hardlopen is een heel eind.
  • Honderd meter hardlopen is een heel eind.

Lees zelf de theorie nog goed na op pagina 148. Het uitlegfilmpje in de methode is ook heel duidelijk.

Slide 14 - Slide

Werkmoment
  • Wil je van 2.8 Grammatica woordsoorten:  6a+b, 8, 10 of 12 opnieuw doen?
  • Maak van 2.9 Spelling: 1, 2, 3, 5, 7. (gebruik de theorie!)
  • Je mag muziek luisteren.
  • Vraag? Overleg eerst met je buur.
  • Daarna kun je mij vragen als je er samen niet uit komt.
  • Je hebt de tijd tot het eind van de les.
  • Klaar? Start met het huiswerk van donderdag: 2.9: 8, 10, 11-1 t/m 3 = digitaal dictee. Begin alvast met leren van de woorden uit 2.5.



Teams: wvn

Slide 15 - Slide

Afsluiting
  • Huiswerk: zie magister.
  • We gaan verder met 2.9.

Slide 16 - Slide