4H 6.3 hypofyse en 6.4 schildklierhormonen

hoe werkt deze 'les op afstand'
1. zorg ervoor dat je voordat je start de paragrafen hebt gelezen
2. lees de leerdoelen en succescriteria
3. bekijk alle uitlegdia's en uitlegvideo's
4. controleer jezelf door de vragen en oefeningen tussendoor te doen
5. maak aan het einde de verwerkingopdrachten en controleer of je de leerdoelen hebt behaald (voldoe je aan de succescriteria)
6. nog niet behaald = terug naar de stof/ uitlegvideo's en/of zoek hulp
7. geef aan (vraag in laatste dia's) of er extra ondersteuning nodig is van mij tijdens een contactmoment
1 / 38
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

hoe werkt deze 'les op afstand'
1. zorg ervoor dat je voordat je start de paragrafen hebt gelezen
2. lees de leerdoelen en succescriteria
3. bekijk alle uitlegdia's en uitlegvideo's
4. controleer jezelf door de vragen en oefeningen tussendoor te doen
5. maak aan het einde de verwerkingopdrachten en controleer of je de leerdoelen hebt behaald (voldoe je aan de succescriteria)
6. nog niet behaald = terug naar de stof/ uitlegvideo's en/of zoek hulp
7. geef aan (vraag in laatste dia's) of er extra ondersteuning nodig is van mij tijdens een contactmoment

Slide 1 - Slide

H6 HORMOONSTELSEL

Slide 2 - Slide

6.3 leerdoelen
Ik kan


  • uitleggen wat de ligging en werking is van de hypofyse
  • van ieder hypofysehormoon uitleggen wat de functie is

Slide 3 - Slide

succescriteria
  • je kunt de definitie van de volgende begrippen uitleggen: hypofyse, hypothalamus, ADH, groeihormoon, LH, FSH, ACTH, TSH.

  • je kunt de de leerdoelen aan een ander uitleggen
  • je kunt de (examen)vragen over dit onderwerp goed (bijna foutloos) maken

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

6.3 hypofyse
BINAS 89A en C

hormoonklier middenin hersenen (formaat erwt)
onder de hypothalamus (hersengebied)

produceert hormonen die direct effect hebben of indirect doordat ze andere hormoonklieren stimuleren

Slide 6 - Slide

negatieve terugkoppeling (binas 89C)
BINAS 89C


Slide 7 - Slide

Bij een bloeddonor wordt een 1/2 liter bloed afgetapt. Dit leidt tot een aantal veranderingen, zoals:
1. daling van de bloeddruk
2. vermindering van het aantal rode bloedcellen per mm3 bloed
3. verhoging van de waterresorptie in de nieren
4. verhoging van de afgifte van het antidiuretisch hormoon (ADH)
In welke volgorde treden deze veranderingen op? Zet de cijfers zonder spatie/streepjes achter elkaar.

Slide 8 - Open question

De regulatie van de waterhuishouding is een voorbeeld van een homeostatisch regelmechanisme. Daarbij spelen de nieren, de osmotische waarde van het bloed en het hormoon ADH een belangrijke rol. Leg uit wat het effect van een sterke zoutopname (door voedsel met veel zout) is op de hoeveelheid gevormde urine. Gebruik de termen uit de bron.(3p)

Slide 9 - Open question

ADH werkt in op cellen die dit hormoon kunnen herkennen met behulp van zogenoemde ADH-receptoren.

Waar bevinden zich deze ADH-receptoren voornamelijk?
A
op het celmembraan van cellen in de wand van de nierader
B
op het celmembraan van cellen in de wand van de nierkanaaltjes
C
op het celmembraan van cellen in de wand van de nierkapsels
D
op het celmembraan van cellen in de wand van de nierslagader

Slide 10 - Quiz

Het hormoon ADH wordt gemaakt in de hypothalamus en aan het bloed afgegeven in de hypofyse.

Door welk proces komt dit hormoon vanuit de hypofyse in het bloed terecht?
A
door actief transport
B
door osmose
C
door terugresorptie
D
door ultrafiltratie

Slide 11 - Quiz

De hormonale regeling van de voortplanting bij koeien komt overeen met die van de mens. Tijdens de voortplantingsperiode van de koe gaat de hypofyse een hormoon afscheiden dat veranderingen in de eierstokken van de koe veroorzaakt. Hierdoor wordt in de eierstokken het bronsthormoon geproduceerd waardoor in de baarmoeder veranderingen plaatsvinden in verband met een eventuele dracht (= zwangerschap). Ten gevolge van het bronsthormoon wordt de koe ook bronstig, ofwel tochtig. Alleen een tochtige koe is bereid tot paring. Tip, pak je binas erbij.
Noem het hypofysehormoon bij de mens waarmee het in regel 2 bedoelde hormoon overeenkomt.

Slide 12 - Open question

De hormonale regeling van de voortplanting bij koeien komt overeen met die van de mens. Tijdens de voortplantingsperiode van de koe gaat de hypofyse een hormoon afscheiden dat veranderingen in de eierstokken van de koe veroorzaakt. Hierdoor wordt in de eierstokken het bronsthormoon geproduceerd waardoor in de baarmoeder veranderingen plaatsvinden in verband met een eventuele dracht (= zwangerschap). Ten gevolge van het bronsthormoon wordt de koe ook bronstig, ofwel tochtig. Alleen een tochtige koe is bereid tot paring. Tip, pak je binas erbij.
Noem het hormoon bij de mens waarmee het bronsthormoon (regel 3) vergelijkbaar is.

Slide 13 - Open question

Als een koe drachtig is, produceert ze het 'drachtigheidshormoon'. Dit hormoon stimuleert onder andere de ontwikkeling van de melkklieren in de uier. Ook de mens heeft een dergelijk hormoon.

Noem de twee plaatsen in het lichaam waar het 'drachtigheidshormoon' bij een drachtige koe kan worden geproduceerd.

Slide 14 - Open question

Het 'drachtigheidshormoon' voorkomt via een terugkoppelingsmechanisme dat de koe tijdens de dracht bronstig wordt.

Beschrijf dit terugkoppelingsmechanisme in drie stappen. (3p)

Slide 15 - Open question

In de puberteit ontwikkelen zich bij meisjes borsten door toename van vetweefsel en verdere ontwikkeling v/d melkklieren o.i.v. bepaalde hormonen. Tijdens een zwangerschap ontwikkelen de niet-actieve melkklieren zich o.i.v. een ander hormoon tot actieve melkklieren. Welk hormoon/ hormonen spelen een rol bij borsten bij meisjes in de puberteit? Pak je binas.

Slide 16 - Open question

Maagsap wordt door kliercellen in de maagwand geproduceerd. De productie komt door gastrine. Dit hormoon wordt door andere kliercellen in de maagwand gevormd wanneer de maagwand opgerekt wordt. De productie van gastrine neemt af, zodra de pH van de maaginhoud door de afgifte van zoutzuur (HCl) lager dan 3 wordt. Vul het schema in.

Slide 17 - Open question

6.3 leerdoelen
Ik kan


  • uitleggen wat de ligging en werking is van de schildklier.
  • van het schildklierhormoon uitleggen wat de functie is

Slide 18 - Slide

succescriteria
  • je kunt de definitie van de volgende begrippen uitleggen: schildklier, schildklierhormoon

  • je kunt de de leerdoelen aan een ander uitleggen
  • je kunt de (examen)vragen over dit onderwerp goed (bijna foutloos) maken

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Slide 21 - Video

6.4 schildklierhormonen
BINAS 89A

  • in de hals, tegen je strottenhoofd aan
  • o.i.v. TSH uit de hypofyse maakt de schildklier verschillende schildklierhormonen
  • bevat jodium (krop bij tekort)

functie:
stimuleert verbranding (dus stofwisseling en groei)


Slide 22 - Slide

Wat betekenen de letters TSH

Slide 23 - Open question

Wat is de functie van TSH

Slide 24 - Open question

Wat ‘doet’ TSH precies bij de schildkliercellen?

Slide 25 - Open question

Vul in: Voor TSH is de schildklier het ...-orgaan.

Slide 26 - Open question

Bekijk in het schema de stap RH ⇒ adenohypofyse.
Welk proces wordt door die stof gestimuleerd?

Slide 27 - Open question

Wat betekent RH?

Slide 28 - Open question

Welk orgaan vormt RH?

Slide 29 - Open question

Wat is de functie van een RH?

Slide 30 - Open question

Onder in het schema is te zien dat de schildklier T3 en T4 produceert. Er zal niet te veel van het hormoon geproduceerd worden. Hoe is dit te zien in het schema?

Slide 31 - Open question

Vul in: Deze regelkring is een voorbeeld van ... terugkoppeling
A
positieve
B
negatieve

Slide 32 - Quiz

Het schildklierhormoon kan niet gemaakt worden zonder het element jodium (I). Stel dat een patiënt jodiumtekort heeft.
Zal er dan meer of minder RH gevormd worden?
A
meer RH
B
minder RH

Slide 33 - Quiz

Het schildklierhormoon kan niet gemaakt worden zonder het element jodium (I). Stel dat een patiënt jodiumtekort heeft.
Zal er meer of minder TSH gevormd worden?
A
meer TSH
B
minder TSH

Slide 34 - Quiz

succescriteria 6.3
  • je kunt de definitie van de volgende begrippen uitleggen: hypofyse, hypothalamus, ADH, groeihormoon, LH, FSH, ACTH, TSH.

  • je kunt de de leerdoelen aan een ander uitleggen
  • je kunt de (examen)vragen over dit onderwerp goed (bijna foutloos) maken

Slide 35 - Slide

succescriteria 6.4
  • je kunt de definitie van de volgende begrippen uitleggen: schildklier, schildklierhormoon

  • je kunt de de leerdoelen aan een ander uitleggen
  • je kunt de (examen)vragen over dit onderwerp goed (bijna foutloos) maken

Slide 36 - Slide

aan de slag
1. maak een begrippenlijst
3. maken en nakijken opgaven 6.3 en 6.4

Controleer of je alle leerdoelen beheerst/ aan alle succescriteria voldoet. Zo niet: opnieuw door de stof/ opdrachten maken/ hulp vragen. 
Vul op de laatste dia in of je behoefte hebt aan een contactmoment met de docent. 

Slide 37 - Slide

Ik heb behoefte aan een contact moment met de docent omdat ik (nadat ik alles heb gedaan in de lesson-up) nog vragen heb.
A
ja
B
nee

Slide 38 - Quiz