2.9: pannenkoeken bakken

2.9: pannenkoeken bakken
Aan het einde van de les ken je woorden die te maken hebben met koken en bakken. 
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

2.9: pannenkoeken bakken
Aan het einde van de les ken je woorden die te maken hebben met koken en bakken. 

Slide 1 - Slide

Kook jij graag? Wat kook jij vaak? Waarom?

Slide 2 - Mind map

Wat eten Nederlandse mensen vaak?

Slide 3 - Mind map

Zelf lezen
Moeilijke woord? -> onderstreep!
timer
2:00

Slide 4 - Slide


  • de pannenkoek     
  • de pannenkoeken

Slide 5 - Slide

leggen
liggen

Slide 6 - Slide

roeren

Slide 7 - Slide

gooien (ww)
  • iets met je hand of arm van je af bewegen
  • gooien <--> vangen

  • TT - ik gooi, jij gooit, wij gooien
  • VT - ik gooide, wij gooiden
  • VTD - ik heb gegooid

  • Zin: Ik gooi de bal over het net. 
  • Zin: Zij gooit de bal naar meneer Jelle. 
19

Slide 8 - Slide

vangen (ww) extra
  • vastpakken met je hand
  • vangen <--> gooien 

  • TT - ik vang, jij vangt, wij vangen
  • VT - ik ving, wij vingen
  • VTD - ik heb gevangen

  • Zin: Zij gooit de bal naar meneer Jelle. 
  • Zin: Meneer Jelle vangt de bal.
19

Slide 9 - Slide

bakken

Slide 10 - Slide

de jam (znw)
  • is gemaakt van fruit
  • zoet

  • zit in een glazen pot
  • smeren met een mes

  • zin: Ik doe jam op mijn brood.
  • zin: De jam plakt aan mijn vingers.
28

Slide 11 - Slide

Het meel

Slide 12 - Slide

doorgaan
  • iets blijven doen;
  • niet stoppen;
  • Gebiedende wijs: Ga door!
  • Zin: Wij moeten altijd doorgaan met aardig doen tegen elkaar.

Slide 13 - Slide

Wij lezen het verhaal.
Samen. 

Slide 14 - Slide

Maak een zin met het werkwoord 'roeren'.
timer
1:00

Slide 15 - Open question

wat heb je geleerd?

Slide 16 - Mind map