2425_5V_12.2 De lever

1 / 35
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

12.2 De lever

Slide 2 - Slide

Evaluatie
1. Naam?
2. Hoe ging de proef? Welk cijfer denk je dat je hebt?
3. Geef aan wat je gedaan hebt procentueel en hoeveel tijd je geleerd hebt.
4. Liep je bij met je huiswerk?
5. Wat heb je van mij nodig?
6. Hoe ga jij volgende periode aanpakken?

Slide 3 - Slide

Doel en begrippen 12.2
Je leert de belangrijkste functies van de lever

leverlobjes, sinusoïden, glycogenese, gluconeogenese, transaminering, deaminering

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Bloed aan-/ afvoer
Aanvoerende bloedvaten:
Leverslagader en poortader (vanaf de 
darmen)

Afvoerend bloedvat:
Leverader

Slide 6 - Slide

Leverlobje
6 hoek

Sinusoïde
wijde haarvaten

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Functies van de lever

De lever heeft verschillende functies



Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Koolhydraatstofwisseling (1)
Glycogenese: Bij een hoog bloedsuikergehalte zetten levercellen glucose uit het bloed om in glycogeen (onder invloed van insuline uit de alvleesklier)

Slide 11 - Slide

Koolhydraatstofwisseling (1)
Bij een laag bloedsuikergehalte zetten levercellen glycogeen om in glucose en geven dat af aan het bloed (onder invloed van glucagon uit de alvleesklier)

Slide 12 - Slide

Koolhydraatstofwisseling (1)
Wanneer de glycogeenvoorraad onvoldoende is voor de energiebehoefte wordt door de lever glucose gemaakt uit andere voedingsstoffen = gluconeogenese


Vetten
Aminozuren

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Vetstofwisseling (2)
De lever zet vetachtige stoffen om naar lipoproteïnen waardoor de hydrofobe vetten wel in het bloedplasma vervoerd kunnen worden (H10).

HDL   (high density lipoprotein) --> (laag conc. cholesterol)
LDL   (low density lipoprotein) -->  (hoog conc. cholesterol)




Slide 15 - Slide

Vetstofwisseling (2)
Vetten worden in het lichaam gebruikt:
-Energiebron,
-Bouwstof
-Bescherming. 
Overbodige vetten worden afgescheiden in de vorm van cholesterol of galzure zouten (gal) 





Slide 16 - Slide

Vetstofwisseling (2)
De lever maakt ook cholesterol (grondstof voor celmembranen en hormonen)

Cholesterol is de basis voor de aanmaak van sommige hormonen (testosteron, oestrogeen, bijnierhormonen)
Cholesterol zit in celmembranen voor flexibiliteit





Slide 17 - Slide

Vetstofwisseling (2)
De lever zet ongeschikte vetzuren om in geschikte vetzuren (bijvoorbeeld verzadigde vetzuren in onverzadigde vetzuren)
Essentiële vetzuren kan de lever niet maken. Die moet je via je voeding binnen krijgen (H10).





Slide 18 - Slide

Eiwitstofwisseling (3)
9 van de 20 aminozuren zijn níet door de lever te maken: essentiële aminozuren.
Overtollige aminozuren worden door de lever afgebroken (er is geen ‘voorraad’). 


Slide 19 - Slide

Eiwitstofwisseling (3)
De lever kan aminozuren omzetten in andere aminozuren -> transaminering




Slide 20 - Slide

Eiwitstofwisseling (3)
Deaminering: stikstofgroep wordt verwijderd -> ureum wordt gevormd.


Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Eiwitstofwisseling (3)
Koolstofskelet wordt verbrandt, omgezet naar glucose (gluconeogenese) of vet (lipogenese)


Slide 23 - Slide

Afbraak rode bloedcellen (4)
Milt en lever breken oude bloedcellen af.
Afbraak van hemoglobine levert: IJzer en biliverdine





Slide 24 - Slide

Afbraak rode bloedcellen (4)

Slide 25 - Slide

Galproductie (5)
Galzure zouten worden voor 
90% geresorbeerd in de darm
en komen weer via de 
poortader in de lever terecht.




Slide 26 - Slide

Afbraak gifstoffen (6)
Levercellen breken lichaamsvreemde stoffen af (alcohol, nicotine, medicijnen etc.) -> detoxificatie




Slide 27 - Slide

Opslag (7)
In de lever worden de volgende stoffen opgeslagen:

Glycogeen
IJzer (in de vorm van ferritine)
Sommige vitamines en mineralen



Slide 28 - Slide

Bloeddepot (8)
Bevat normaal ongeveer 10% van totale bloed lichaam.
Bij inspanning --> spieren

Slide 29 - Slide

De schommelingen in glucosegehalte van het bloed in de poortader, in de leverader en in de leverslagader worden met elkaar vergeleken. In welk van deze bloedvaten is het verschil (schommeling) tussen het min. en het max. glucosegehalte van het bloed het kleinst en in welk het grootst?
A
kleinst = leverader & grootst = poortader
B
kleinst = leverader & grootst = leverslagader
C
kleinst = leverslagader & grootst = poortader
D
kleinst = leverslagader & grootst = leverader

Slide 30 - Quiz

Hieronder een aantal stoffen die in het lichaam van de mens voorkomen:
1) aminozuren
2) koolhydraten
3) eiwitten
Van welke van deze stoffen kan in de lever de concentratie in het bloed gewijzigd worden?
A
alleen van 1
B
alleen van 2
C
alleen van 2 en 3
D
van 1, 2 en 3

Slide 31 - Quiz

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

En nu???
-Lees 12.2 door en maak alle opdrachten waar geen * voor staat.
-Kijk de opdrachten na.
-Welke begrippen kom je tegen? (Begrippenlijst op Peppels)
-Wat staat er in Binas over 12.2?


Slide 34 - Slide

beschadigde lever
Alcohol = giftig

met name hersencellen onherstelbaar beschadigd

te veel alcohol kan de lever niet aan, er ontstaat littekenweefsel = levercirrose 
Tekst

Slide 35 - Slide