Glycogenese: Bij een hoog bloedsuikergehalte zetten levercellen glucose uit het bloed om in glycogeen (onder invloed van insuline uit de alvleesklier)
Slide 10 - Slide
Koolhydraatstofwisseling (1)
Bij een laag bloedsuikergehalte zetten levercellen glycogeen om in glucose en geven dat af aan het bloed (onder invloed van glucagon uit de alvleesklier)
Slide 11 - Slide
Koolhydraatstofwisseling (1)
Wanneer de glycogeenvoorraad onvoldoende is voor de energiebehoefte wordt door de lever glucose gemaakt uit andere voedingsstoffen = gluconeogenese
Vetten
Aminozuren
Slide 12 - Slide
Bloed aan-/ afvoer
Aanvoerende bloedvaten:
Leverslagader en poortader (vanaf de
darmen)
Afvoerend bloedvat:
Leverader
Slide 13 - Slide
Vetstofwisseling (2)
De lever zet vetachtige stoffen om naar lipoproteïnen waardoor de hydrofobe vetten wel in het bloedplasma vervoerd kunnen worden (H10).
HDL (high density lipoprotein) --> (laag conc. cholesterol)
LDL (low density lipoprotein) --> (hoog conc. cholesterol)
Slide 14 - Slide
Vetstofwisseling (2)
Vetten worden in het lichaam gebruikt:
-Energiebron,
-Bouwstof
-Bescherming.
Overbodige vetten worden afgescheiden in de vorm van cholesterol of galzure zouten (gal)
Slide 15 - Slide
Vetstofwisseling (2)
De lever maakt ook cholesterol (grondstof voor celmembranen en hormonen)
Cholesterol is de basis voor de aanmaak van sommige hormonen (testosteron, oestrogeen, bijnierhormonen)
Cholesterol zit in celmembranen voor flexibiliteit
Slide 16 - Slide
Vetstofwisseling (2)
De lever zet ongeschikte vetzuren om in geschikte vetzuren (bijvoorbeeld verzadigde vetzuren in onverzadigde vetzuren)
Essentiële vetzuren kan de lever niet maken. Die moet je via je voeding binnen krijgen (H10).
Slide 17 - Slide
Eiwitstofwisseling (3)
9 van de 20 aminozuren zijn níet door de lever te maken: essentiële aminozuren.
Overtollige aminozuren worden door de lever afgebroken (er is geen ‘voorraad’).
Slide 18 - Slide
Eiwitstofwisseling (3)
De lever kan aminozuren omzetten in andere aminozuren -> transaminering
Slide 19 - Slide
Eiwitstofwisseling (3)
Deaminering: stikstofgroep wordt verwijderd -> ureum wordt gevormd.
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
Eiwitstofwisseling (3)
Koolstofskelet wordt verbrandt, omgezet naar glucose (gluconeogenese) of vet (lipogenese)
Slide 22 - Slide
Afbraak rode bloedcellen (5)
Milt en lever breken oude bloedcellen af.
Afbraak van hemoglobine levert: IJzer en biliverdine
In de lever worden de volgende stoffen opgeslagen:
Glycogeen
IJzer (in de vorm van ferritine)
Sommige vitamines en mineralen
Slide 27 - Slide
De schommelingen in glucosegehalte van het bloed in de poortader, in de leverader en in de leverslagader worden met elkaar vergeleken. In welk van deze bloedvaten is het verschil (schommeling) tussen het min. en het max. glucosegehalte van het bloed het kleinst en in welk het grootst?
A
kleinst = leverader & grootst = poortader
B
kleinst = leverader & grootst = leverslagader
C
kleinst = leverslagader & grootst = poortader
D
kleinst = leverslagader & grootst = leverader
Slide 28 - Quiz
Hieronder een aantal stoffen die in het lichaam van de mens voorkomen: 1) aminozuren 2) koolhydraten 3) eiwitten Van welke van deze stoffen kan in de lever de concentratie in het bloed gewijzigd worden?
A
alleen van 1
B
alleen van 2
C
alleen van 2 en 3
D
van 1, 2 en 3
Slide 29 - Quiz
Slide 30 - Slide
Slide 31 - Slide
En nu???
-Lees 12.2 door en maak alle opdrachten waar geen * voor staat. -Kijk de opdrachten na. -Welke begrippen kom je tegen? (Begrippenlijst op Peppels)
-Wat staat er in Binas over 12.2?
-Misschien al beginnen planning Proefwerkweek 2 ???
Slide 32 - Slide
beschadigde lever
Alcohol = giftig
met name hersencellen onherstelbaar beschadigd
te veel alcohol kan de lever niet aan, er ontstaat littekenweefsel = levercirrose