2HVW oefening formuleren verbandenn

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Oefening 2HVW Formuleren

Verbanden tussen zinnen

Noteer het verband tussen de twee zinnen. Zet daarachter het signaalwoord waaraan je dat verband herkent.
Als je een goede baan wilt krijgen, moet je wel diploma’s hebben.

Noteer het verband tussen de twee zinnen. Zet daarachter het signaalwoord waaraan je dat verband herkent.
Ella ruimt de vaatwasser in, nadat ze gegeten heeft.

Vul de zin aan met het juiste verwijswoord.
Kies uit: deze, dit, dat, waar, waarmee, waarnaar, waarover, met wie, naar wie, over wie, voor wie.
De film […] jij nu kijkt, is gebaseerd op een waar gebeurd verhaal.

Vul de zin aan met het juiste verwijswoord.
Kies uit: deze, die, dit, dat, waar, waarmee, waarnaar, waarover, met wie, naar wie, over wie, voor wie.
De vrouw […] mijn moeder gaat hardlopen, is al zestig, maar nog heel erg sportief.

Vul de zin aan met het juiste verwijswoord.
Kies uit: deze, dit, dat, waar, waarmee, waarnaar, waarover, met wie, naar wie, over wie, voor wie.
De woonboot […] mijn vader verlangt, zal hij waarschijnlijk nooit krijgen.

Vul de zin aan met het juiste verwijswoord.
Kies uit: deze, die, dit, dat, waar, waarmee, waarnaar, waarover, met wie, naar wie, over wie, voor wie.
De vrouw […] mijn moeder naar de theatervoorstelling gaat, was vroeger zelf toneelspeelster.

Wat is het verband tussen de twee delen van de zin:
Alle brugklasleerlingen hebben vrij, want de docenten hebben een studiedag.

1. opsommend
2. conclusie
3. reden
4. voorbeeld

Wat is het verband tussen de twee delen van de zin:
Omdat het al drie dagen niet geregend heeft, zijn de campinggasten erg blij.

1. opsommend
2. conclusie
3. voorbeeld
4. reden

Wat is het verband tussen de twee delen van de zin:
Theo pakt zijn koffers in, voordat hij op vakantie gaat.

1. opsommend
2. reden
3. tijd (chronologie)
4. voorbeeld

sleep het juiste antwoord van links naar rechts 

oorzaak-gevolg

tijd

reden

voorbeeld

tegenstelling

ooit

als

zo

want

toch

Ik vond de oefening:

1. makkelijk
2. redelijk
3. lastig
4. moeilijk